ECLI:NL:RBDHA:2019:11960
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing opvolgende asielaanvraag en inreisverbod voor Iraanse vreemdeling
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 november 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een opvolgende asielaanvraag van een Iraanse vreemdeling. De eiser, geboren in 1988, had op 21 augustus 2019 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Deze aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet-ontvankelijk verklaard, omdat de eiser geen nieuwe elementen of bevindingen had aangedragen die relevant waren voor de beoordeling van zijn aanvraag. Eerder had de eiser al een asielaanvraag ingediend, die op 28 januari 2019 was afgewezen als ongegrond. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet in de gelegenheid was gesteld om een contra-expertise uit te voeren en dat de authenticiteit van een door hem overgelegd document, een dagvaarding van het Ministerie van Justitie in Iran, niet kon worden vastgesteld. De rechtbank concludeerde dat de aanvraag terecht niet-ontvankelijk was verklaard, omdat de eiser geen nieuw bewijs had geleverd dat zijn situatie zou kunnen veranderen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde het inreisverbod voor de duur van twee jaar, dat aan de eiser was opgelegd. De uitspraak benadrukt het belang van de authenticiteit van documenten in asielprocedures en de verantwoordelijkheden van de eiser in het aanleveren van bewijs.