ECLI:NL:RBDHA:2019:12661

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 september 2019
Publicatiedatum
28 november 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 8455
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Verklaring Omtrent het Gedrag en niet-ontvankelijk verklaring bezwaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 september 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de Minister voor Rechtsbescherming. De eiser had een aanvraag ingediend voor een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG), welke door de Minister op 4 september 2018 werd afgewezen. Hierop heeft de eiser bezwaar aangetekend, maar dit bezwaar werd op 28 november 2018 door de Minister niet-ontvankelijk verklaard. De eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen deze niet-ontvankelijk verklaring.

Tijdens de zitting op 22 augustus 2019 is de eiser, samen met zijn gemachtigde, niet verschenen, terwijl de Minister zich wel liet vertegenwoordigen. De rechtbank heeft in haar overwegingen uiteengezet dat aan de motivering van een bezwaarschrift geen hoge eisen worden gesteld, maar dat er wel een concrete bezwaargrond moet zijn. De rechtbank oordeelt dat de enkele stelling van de eiser dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest, onvoldoende is om als een concrete bezwaargrond te worden aangemerkt.

Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat de ontvangstbevestiging van het bezwaarschrift voldoende duidelijkheid bood over het gebrek aan gronden in het bezwaarschrift. De rechtbank concludeert dat het bezwaarschrift terecht niet-ontvankelijk is verklaard wegens het ontbreken van bezwaargronden. Het beroep van de eiser wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 18/8455

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 september 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R.J. Hoogeveen),
en

de Minister voor Rechtsbescherming, verweerder

(gemachtigde: M. Ibrahim).

Procesverloop

Bij besluit van 4 september 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag om
afgifte van een Verklaring Omtrent het Gedrag (hierna: VOG) afgewezen.
Bij besluit van 28 november 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 augustus 2019. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in zijn uitspraak van 6 januari 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:3) heeft overwogen, worden aan de motivering van een bezwaarschrift geen hoge eisen gesteld. Het bezwaarschrift dient wel een concrete bezwaargrond te bevatten. Dit moet een feitelijk grond zijn, waarin een standpunt wordt ingenomen ten aanzien van de overwegingen van het bestreden besluit. Met dit standpunt moet duidelijkheid worden verschaft over hetgeen waarmee de indiener van het bezwaarschrift het niet eens is.
2. De rechtbank is van oordeel dat de enkele formulering van het standpunt dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest en er daardoor een onjuist besluit is genomen, in het licht van het uitgebreide primaire besluit van verweerder, onvoldoende is om als concrete bezwaargrond te worden aangemerkt. Vanwege het ontbreken van bezwaargronden heeft verweerder eiser dan ook terecht een termijn gegeven om zijn bezwaargronden in te dienen.
3. Ten aanzien van het standpunt van eiser dat verweerder, in tegenstelling tot hetgeen is vermeld in het bestreden besluit, in de ontvangstbevestiging van
17 september 2018 niet kenbaar heeft gemaakt dat sprake was van een verzuim in het bezwaarschrift en de daaraan te verbinden gevolgen, overweegt de rechtbank als volgt. Hoewel in de ontvangstbevestiging niet expliciet is opgenomen dat het bezwaarschrift niet voldoet aan de vereisten die de Algemene wet bestuursrecht daaraan stelt, is de rechtbank van oordeel dat geen onduidelijkheid heeft kunnen bestaan over het gebrek aan gronden in het bezwaarschrift, gelet op het onderwerp in de ontvangstbevestiging (‘ontvangstbevestiging pro forma bezwaarschrift’) en de periode van zes weken die eiser gegeven is om de gronden in te dienen. Eiser is van meet af aan bijgestaan door zijn gemachtigde, van wie mag worden verwacht dat hij op de hoogte is van de regels van het bestuursprocesrecht en de gevolgen die zijn verbonden aan het ontbreken van de gronden in een bezwaarschrift.
4. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is het bezwaarschrift terecht niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van de gronden van bezwaar.
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van
mr. L. Heekelaar, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 september 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.