ECLI:NL:RBDHA:2019:12879
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 december 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, had de aanvraag niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening, omdat Bulgarije als verantwoordelijk land was vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet had aangetoond dat er in zijn situatie een effectief rechtsmiddel ontbrak bij een eventuele afwijzing van zijn asielaanvraag in Bulgarije. De rechtbank verwees naar een arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 10 oktober 2019, waarin werd geoordeeld dat een vreemdeling geen effectieve rechtsgang had in Bulgarije vanwege een opgelegde verwijderingsmaatregel. Echter, de rechtbank stelde vast dat de eiser niet had aangetoond dat hij in een vergelijkbare situatie verkeerde, aangezien er geen bewijs was dat aan hem een dergelijke maatregel was opgelegd.
De rechtbank behandelde ook de argumenten van de eiser over mensenrechtenschendingen in Bulgarije en de omstandigheden voor Syrische vluchtelingen. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet had aangetoond dat Bulgarije zijn internationale verplichtingen niet nakomt en dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing blijft. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 3 december 2019, en er is een rechtsmiddel mogelijk binnen een week na bekendmaking.