ECLI:NL:RBDHA:2019:13092
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bpm-zaak met betrekking tot rentebeschikking en schadevergoeding wegens overschrijding redelijke termijn
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, is een beroep ingesteld door eiseres tegen de rentebeschikking van de ontvanger van de Belastingdienst. De rentebeschikking, gegeven op grond van artikel 28c van de Invorderingswet 1990, werd door eiseres betwist op basis van onbevoegdheid van de inspecteur. De rechtbank oordeelde dat de rentebeschikking rechtmatig was, ook al had eiseres geen verzoek om rentevergoeding ingediend. De rechtbank concludeerde dat er geen grond was voor een hogere rentevergoeding en dat de hoorplicht niet was geschonden, aangezien eiseres geen alternatieve data voor een hoorgesprek had aangedragen. Het beroep werd ongegrond verklaard, maar de rechtbank kende eiseres een schadevergoeding toe van € 500 wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank oordeelde dat de bezwaar- en beroepsfase gezamenlijk meer dan twee jaar had geduurd, wat de redelijke termijn overschreed. De rechtbank veroordeelde verweerder tot vergoeding van de immateriële schade, proceskosten en het betaalde griffierecht aan eiseres. De uitspraak werd gedaan door mr. G.J. Ebbeling op 5 december 2019, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.