ECLI:NL:RBDHA:2019:13242

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 december 2019
Publicatiedatum
11 december 2019
Zaaknummer
C/09/575144 / FA RK 19-4379
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • C.J.-A. Seinen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van alimentatie en kostenverdeling in een ouderlijk geschil met betrekking tot minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 december 2019 een beschikking gegeven in een ouderlijk geschil tussen de man, [Y], en de vrouw, [X], betreffende de wijziging van alimentatie en de verdeling van kosten voor hun minderjarige kinderen. De man heeft verzocht om wijziging van de beschikking van het gerechtshof Den Haag van 8 maart 2017, waarin was bepaald dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw zouden hebben en dat de kosten van verzorging en opvoeding door beide ouders gedeeld zouden worden. De rechtbank heeft kennisgenomen van diverse stukken, waaronder F9-formulieren en brieven van beide partijen, en heeft de zaak op 4 november 2019 behandeld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de man en de vrouw gezamenlijk gezag uitoefenen over hun kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De man heeft de Roemeense nationaliteit en de vrouw de Spaanse nationaliteit. De rechtbank heeft geoordeeld dat de man ontvankelijk is in zijn verzoek tot wijziging van de verdeling van de kindkosten, omdat de inkomenssituaties van partijen sinds 2017 zijn veranderd en de huidige wijze van kostenverdeling belastend is voor beide partijen.

De rechtbank heeft de draagkracht van beide ouders beoordeeld en vastgesteld dat de vrouw voortaan alle verblijfsoverstijgende kosten voor haar rekening moet nemen. De rechtbank heeft besloten dat de man geen kinderalimentatie aan de vrouw hoeft te betalen, omdat beide ouders voldoende in staat zijn om hun eigen aandeel in de kosten van de kinderen te dekken. De ingangsdatum van de beslissing is vastgesteld op 3 juni 2019, de datum waarop het verzoek is ingediend. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte is afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 19-4379
Zaaknummer: C/09/575144
Datum beschikking: 11 december 2019

Alimentatie / ouderlijk geschil kosten kinderen

Beschikking op het op 3 juni 2019 ingekomen verzoek van:

[Y]

de man,
wonende te [woonplaats 1]
advocaat: mr. W.N. Sardjoe te Den Haag.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[X] ,

de vrouw,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. E.J. Kim-Meijer te Den Haag.

Procedure

De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het verweerschrift;
  • de brief van 16 juli 2019, met bijlagen, van de zijde van de man:
  • de brief van 24 oktober 2019 tevens houdende aanvullend verzoek, met bijlagen,
- het F9-formulier van 25 oktober 2019, met bijlagen, van de zijde van de vrouw;
- het F9-formulier van 27 oktober 2019, met bijlagen, van de zijde van de vrouw;
- het F9-formulier van 4 november 2019, houdende een alternatief verzoek tot
vaststelling kinderalimentatie.
Op 4 november 2019 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de man, bijgestaan door zijn advocaat; de vrouw, bijgestaan door haar advocaat en mevrouw [naam tolk] tolk in de Engelse taal.
Na de terechtzitting is ontvangen de brief van 18 november 2019, met bijlagen, van de zijde van de vrouw.

Verzoek en verweer

Het verzoek van de man luidt de beschikking van het gerechtshof Den Haag van 8 maart 2017 betreffende de onderhoudsbijdrage ten behoeve van de kinderen, te wijzigen in die zin – dan wel ex artikel 1:253a te bepalen – dat:
  • de vrouw met ingang van 1 april 2017 tot aan de datum van de door de rechtbank te wijzen beschikking, de helft van de door haar ontvangen en door The International Criminal Court (ICC) verstrekte
  • te bepalen dat vanaf de datum van de door de rechtbank te wijzen beschikking, de ICC (althans bij gebreke waarvan de vrouw) de helft van de
  • inzageverplichting voor de vrouw:te bepalen dat de vrouw jaarlijks volledige inzage zal verschaffen in alle kosten-vergoedingen welke zij ontvangt van de ICC, althans de vervangende toestemming te verlenen aan de man (indien noodzakelijk) dit zelf op te vragen bij de ICC, indien de vrouw zulks nalaat, althans een regeling vast te stellen die de rechtbank redelijk acht;
  • schoolvergoeding 2018/2019 delen tussen de ouders:te bepalen dat de vrouw over het schooljaar 2018/2019 binnen een maand nadat de beschikking is afgegeven de helft van de onkostenvergoeding welke zij ontvangt van de ICC te voldoen aan de man, althans een regeling vast te stellen die de rechtbank redelijk acht;
  • schoolvergoeding jaarlijks delen tussen de ouders:te bepalen dat de vrouw jaarlijks de helft van de schoolkosten die zij van de ICC ontvangt ten behoeve van de kinderen uiterlijk binnen een maand nadat deze is verstrekt door de ICC zal voldoen aan de man, althans een regeling vast te stellen die de rechtbank redelijk acht;
  • restcategorie aan aanvullende kindertoeslagen, delen tussen de ouders:te bepalen dat dat indien en voor zover na inzage blijkt dat de ICC andere (extra/aanvullend) kind vergoeding verstrekt aan de vrouw (behoudens de medische vergoedingen) en los van voornoemde
    child allowanceen voornoemde schoolkosten-vergoeding, deze kindkosten bij helfte zullen worden gedeeld tussen de ouders en de vrouw derhalve de helft van deze kosten uiterlijk binnen een maand nadat deze kosten zijn verstrekt door de ICC, zal voldoen aan de man, althans een regeling vast te stellen die de rechtbank redelijk acht;
  • meest subsidiaire verzoek:te bepalen dat de vrouw op grond van de financiële gegevens van de man en de behoefte- en draagkrachtberekening (producties 14 en 15), met ingang van 1 april 2017 een kinderalimentatiebedrag zal voldoen ter hoogte van € 282,- aan de man
    (ECLI:NL:GHDHA:2019:438), althans een bedrag vast te stellen dat de rechtbank redelijk acht, dan wel een bedrag vast te stellen dat na inzage in de financiële gegevens van de vrouw, wellicht naar boven zal worden bijgesteld ter zitting;
  • met veroordeling van de vrouw in de kosten van deze procedure,
een en ander met uitvoerverklaring bij voorraad.
De man heeft bij F9-formulier van 4 november 2019 voorafgaand aan de behandeling ter zitting een alternatief verzoek ingediend, dat, zo begrijpt de rechtbank, zijn eerdere verzoeken vervangt. Dit alternatieve verzoek luidt dat de rechtbank een door de vrouw aan de man te betalen kinderalimentatie vaststelt van € 219,- per maand per kind (totaal € 438,-).
De vrouw voert verweer dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Feiten en omstandigheden

  • Partijen zijn gehuwd geweest van [huwelijksdatum] 2007 tot [woonplaats 3] 2016.
  • Zij zijn de ouders van de volgende minderjarige kinderen:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] , Spanje,
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] , Spanje.
  • Partijen oefenen het gezamenlijk gezag over de kinderen uit.
  • De man heeft de Roemeense nationaliteit en de vrouw heeft de Spaanse nationaliteit.
  • Bij echtscheidingsbeschikking van deze rechtbank van [datum scheidingsbeschikking] 2015 is bepaald dat de kinderen de hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de man en dat door de vrouw aan de man een kinderalimentatie moet worden betaald van € 191,50 per maand per kind.
  • Bij beschikking van het gerechtshof Den Haag van 8 maart 2017 is voornoemde beschikking van de rechtbank (deels) vernietigd en bepaald dat de kinderen met ingang van 1 april 2017 hun hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de vrouw; dat de kinderen in het kader van een co-ouderschapsregeling met ingang van 1 april 2017 de ene week bij de vrouw verblijven en vervolgens de andere week bij de man; en dat ieder van partijen de kosten van verzorging en opvoeding tijdens het verblijf van de kinderen in de week dat zij bij hen verblijven voor zijn rekening neemt en dat ieder van partijen de helft van het jaarlijkse schoolgeld voor zijn rekening neemt. Het hof heeft hierbij in aanmerking genomen dat de rechtbank heeft vastgesteld dat partijen ieder ongeveer een gelijke draagkracht hebben.

Beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de man in Nederland woont, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe ten aanzien van het verzoek tot wijziging van voornoemde beschikking van het gerechtshof met betrekking tot – in algemene zin geformuleerd – de verdeling van de kindkosten van de minderjarige kinderen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
Op dit verzoek zal de rechtbank op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november
2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen, Nederlands recht
toepassen.
Ontvankelijkheid
De man stelt als dubbel dragende grond voor dit verzoek dat de beschikking van het gerechtshof van de aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft voldaan doordat van onjuiste dan wel onvolledige gegevens is uitgegaan èn dat sprake is van een wijziging van omstandigheden waardoor de beschikking van het gerechtshof niet langer voldoet aan de wettelijke maatstaven (artikel 1:401 eerste en vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW). Subsidiair verzoekt hij op grond van artikel 1:253a BW om het ouderlijk geschil ten aanzien van de kindkosten te beslechten.
Uit de in deze procedure ingediende stukken komt naar voren dat de ICC de
child allowancesbetaalt aan de ouder met het hoogste arbeidsinkomen en niet aan de ouder bij wie een kind de hoofdverblijfplaats heeft; van dit laatste is echter zowel de rechtbank als het gerechtshof in voornoemde beschikkingen uitgegaan. De rechtbank is daarom van oordeel dat de man ontvankelijk is in zijn verzoek tot wijziging van de verdeling van de kindkosten.
Inhoudelijke beoordeling
Tussen partijen is niet in geschil dat zowel de rechtbank als het gerechtshof – naar thans is gebleken – een onjuist uitgangspunt hebben gehanteerd voor wat betreft welke ouder aanspraak kan maken op de
child allowances. Verder is niet langer in geschil dat de inkomenssituaties van partijen sinds 2017 uiteen zijn gaan lopen. Beide partijen hebben aangegeven dat de huidige wijze van de verdeling van de kindkosten voor iedereen belastend is. Zij hebben – ieder afzonderlijk – een eigen alternatief aangedragen om de onderlinge geschillen te beslechten.
Bij de beoordeling van de verzoeken stelt de rechtbank het volgende voorop.
Partijen werken beiden bij de ICC, een internationale organisatie. Dit impliceert dat het Nederlandse (belasting)regime (fiscaliteiten, toeslagen en kinderbijslag) niet op hen van toepassing is. De in de rechtspraktijk voor de berekening van alimentatie ontwikkelde handvatten, zijn hierdoor verminderd bruikbaar. Nu partijen ter zitting beiden de wens hebben uitgesproken om een ook voor de toekomst zo voorspelbaar en handzaam mogelijke berekeningswijze te vinden die zo min mogelijk uitwisseling van gegevens vereist, heeft de rechtbank waar mogelijk aangesloten bij het rapport van de Expertgroep Alimentatie en de jurisprudentie met betrekking tot verdeling kindkosten in het kader van co-ouderschaps-regelingen. Waar afwijking van die normen door de situatie van partijen nodig is, wordt dit hierna in de overwegingen vermeld.
Periode [datum] 2017 (beschikking gerechtshof) tot 3 juni 2019 (datum indiening verzoek)
Bij brief van 31 oktober 2019 heeft de rechtbank partijen – ex artikel 22 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) – vragen voorgelegd èn daarbij aangegeven dat zij deze vragen tijdens de mondelinge behandeling ter zitting aan beide partijen zou stellen:

welke verblijfsoverstijgende kosten zijn er sinds 2017 geweest (BSO, sport- en schoolcontributies, verzekeringen, medische behandelingen etc)”en
“welke toelagen/tegemoetkomingen zijn er ontvangen, die (deels of geheel) op die verblijfsoverstijgende kosten zien?”
Ondanks de vooraankondiging van deze vragen hebben partijen over de periode 8 maart 2017 tot 3 juni 2019 onvoldoende dan wel zodanige wisselende inzichten c.q. toelichting op door hen ingediende stukken gegeven, dat op grond van de thans voorliggende informatie de rechtbank in redelijkheid geen beslissing kan geven. Nu de man (bovendien) niet heeft gemotiveerd waarom hij tot 3 juni 2019 heeft gewacht met het indienen van het onderhavige verzoek – terwijl hij al in 2017 wist dat de vrouw de
child allowancesontving – en de vrouw heeft aangevoerd dat zij de
child allowancesvolledig heeft aangewend ten gunste van de kinderen, zal het verzoek om een beslissing te geven met terugwerkende kracht tot 8 maart 2017 worden afgewezen. Op grond van vaste jurisprudentie dient de rechtbank immers zeer terughoudend te zijn bij het met terugwerkende kracht wijzigen van onderhoudsverplichtingen, zeker in gevallen waar het ziet op kosten van kinderen.
Periode per 3 juni 2019
Mede gezien de wens van beide partijen om een systematiek te kiezen waarbij zij zo min mogelijk met elkaar hoeven te overleggen én waarbij recht gedaan wordt aan de (huidige) verschillen in inkomenssituaties, zal de rechtbank in het navolgende beoordelen c.q. berekenen of er aanleiding is om ten laste van de vrouw een kinderalimentatie-verplichting op te leggen.
Behoefte van de kinderen
Bij echtscheidingsbeschikking van [datum scheidingsbeschikking] 2015 heeft deze rechtbank het eigen aandeel van de ouders in de kosten van beide kinderen (ook wel: behoefte) bepaald op (totaal) € 1.455,- per maand. Geïndexeerd bedraagt de behoefte van de kinderen per
1 januari 2019 afgerond € 1.558,- per maand.
Overwogen wordt dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zogeheten ‘expat-kinderen’ zijn en dat zij in [plaatsnaam] internationaal onderwijs volgen aan de [naam school] Uit de door de vrouw ingediende stukken (producties 38 en volgende) komt naar voren dat de schoolkosten voor de kinderen in het schooljaar 2018/2019 € 10.889,- bedroegen en dat het aandeel van de ouders in deze kosten, althans volgens de vrouw, € 2.107,- bedroeg. Het resterende deel van het schoolgeld is gesubsidieerd door de ICC.
De rechtbank heeft zich de vraag gesteld of zij het aandeel van de ouders in de schoolkosten zal aanmerken als bijzondere /behoefteverhogende kosten, maar heeft daarvan afgezien. De vrouw ontvangt van haar werkgever namelijk verschillende op de kindkosten ziende vergoedingen, die uitstijgen boven het bedrag aan toeslagen en tegemoetkomingen waarvoor een ouder met haar inkomen in het Nederlandse belasting- en toeslagensysteem in aanmerking zou komen: momenteel ontvangt zij naast de tegemoetkoming in de schoolkosten € 537,- per maand ([352 + 185], zie productie 46 van de vrouw).
In het Nederlandse systeem is het uitgangspunt dat de ouder bij wie de kinderen hun hoofdverblijfplaats ook de kinderbijslag en de eventuele fiscaliteiten ontvangt (waaronder het kindgebonden budget); mede daarom wordt die ouder geacht wordt alle verblijfsoverstijgende kosten te betalen. De kindgebonden toeslagen worden daarom niet meegenomen bij de berekening van de draagkracht van deze ouder.
Nu in het geval van partijen de vrouw alle
child allowancesontvangt, is de rechtbank van oordeel dat de vrouw voortaan alle verblijfsoverstijgende kosten voor haar rekening moet gaan nemen. Dit betekent dat de vrouw geen van de verblijfsoverstijgende kosten meer met de man kan verrekenen, maar ook dat de man geen aanspraak kan maken op verrekening van de
child allowances.
Hiervan uitgaande zullen in de navolgende berekening van het netto besteedbaar inkomen c.q. de draagkracht van de vrouw, de
child allowancesbuiten beschouwing worden gelaten.
Draagkracht van de vrouw en de man (de ouders)
Beoordeeld dient te worden in welke verhouding de ouders dienen bij te dragen in de kosten van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Uit voornoemd rapport van de Expertgroep Alimentatie volgt dat het eigen aandeel in de kosten van de kinderen tussen de ouders moet worden verdeeld naar rato van hun beider draagkracht. Het bedrag aan draagkracht wordt vastgesteld aan de hand van de formule: 70% x [NBI – (0,3 NBI + 950,-)].
Huidig NBI en draagkracht vrouw
De rechtbank bepaalt het huidige NBI van de vrouw gelet op haar ICC-inkomen (salaris-strook september 2019) op afgerond € 4.794,- (
net pay, van 5.331,- verminderd met de
child allowancesvan € 537. De rechtbank baseert zich hierbij op productie 46 van de vrouw. Geen rekening wordt gehouden met vakantiegeld nu hierover niets is gesteld.
De draagkracht van de vrouw is volgens de formule afgerond € 1.684,- per maand, ofwel:
70% x [4.794 – (1.438 + 950)].
Huidig NBI en draagkracht man
De rechtbank bepaalt het huidige NBI van de man gelet op zijn ICC-inkomen (salarisstrook september 2019) op afgerond € 3.482,- (net pay). De rechtbank baseert zich hierbij op productie 14 van de man. Geen rekening wordt gehouden met vakantiegeld nu hierover niets is gesteld.
De draagkracht van de man is volgens de formule afgerond € 1.041,- per maand, ofwel:
70% x [3.482 – (1.045 + 950)].
Derhalve bedraagt de gezamenlijke draagkracht van partijen in totaal € 2.725,- per maand.
Verdeling van de kosten van de kinderen
De verdeling van de kosten over beide ouders wordt dan berekend volgens de formule:
ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, oftewel:
het eigen aandeel van de man bedraagt: 1.041 / 2.725 x 1.558 = € 595
het eigen aandeel van de vrouw bedraagt: 1.684 / 2.725 x 1.558 =
€ 963
samen € 1.558
Derhalve komt van de totale behoefte van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] een gedeelte van
€ 595,- per maand ofwel € 297,50 per maand per kind voor rekening van de man en een gedeelte van € 963,- per maand ofwel € 481,50 per maand per kind voor rekening van de vrouw.
Nu de inkomens van ieder van partijen ruimschoots voldoende zijn om het eigen aandeel van de kosten van de kinderen te financieren, acht de rechtbank het niet redelijk om een door de vrouw aan de man te betalen kinderalimentatie vast te stellen. Temeer niet de vrouw voortaan alle verblijfsoverstijgende kosten moet betalen.
De rechtbank is – kort samengevat – van oordeel dat de man in staat is om alle verblijfs-kosten te betalen in de weken dat de kinderen in het kader van de co-ouderschapsregeling bij hem verblijven, waaronder ook eventuele (lunch)kosten van het overblijven op school op die dagen en van uitstapjes die hij met de kinderen maakt.
Ingangsdatum
De rechtbank acht het redelijk de ingangsdatum van de beslissing te bepalen op 3 juni 2019 en niet op de datum van deze beschikking. Daarbij weegt de rechtbank mee de inkomsten aan de zijde van de vrouw en haar resterende vrije financiële ruimte, en het feit dat partijen al langer over de kindkosten in debat zijn zodat de vrouw in elk geval vanaf de datum van indiening van het verzoek rekening kon houden met de mogelijkheid dat zij aan die kosten een hogere bijdrage zou moeten leveren.

Beslissing

De rechtbank – met wijziging in zoverre van de beschikking van het gerechtshof Den Haag van [datum] 2017 – :
bepaalt dat de beslissing dat ieder van partijen de helft van het jaarlijkse schoolgeld – en andere verblijfsoverstijgende kosten – voor zijn rekening neemt, met ingang van 3 juni 2019 is komen te vervallen;
bepaalt dat met ingang van 3 juni 2019 alle verblijfsoverstijgende kosten voor rekening van de vrouw komen alsmede de verblijfskosten in de weken dat de kinderen bij haar verblijven;
bepaalt dat met ingang van 3 juni 2019 voor rekening van de man komen de verblijfskosten in de weken dat de kinderen bij hem verblijven, waaronder ook worden begrepen de eventuele (lunch)kosten van het overblijven op school en van uitstapjes die hij met de kinderen maakt;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.J-A. Seinen, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. P.W.M. Jans als griffier en in het openbaar uitgesproken op 11 december 2019.