In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 december 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een kunstenaarscollectief (eiseres) en het college van burgemeester en wethouders van Westland (verweerder) over de terugvordering van een subsidie. De eiseres had een toezegging van de (toenmalige) burgemeester van Westland ontvangen voor een subsidie van €100.000,-, maar het college besloot op 9 maart 2018 om een eerder betaald bedrag van €40.000,- terug te vorderen en het resterende bedrag van €60.000,- niet te voldoen. Eiseres maakte bezwaar tegen dit besluit, maar verweerder verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de e-mail van 18 september 2017, waarin de toezegging werd gedaan, moet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelde dat de toezegging van de burgemeester een publiekrechtelijke rechtshandeling was en dat de terugvordering van de subsidie ook als een besluit in de zin van de Awb moet worden beschouwd. De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder het bezwaar van eiseres ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard en heeft het bestreden besluit vernietigd. Verweerder is opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres.
De rechtbank heeft ook bepaald dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht moet vergoeden en heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op €1.024,-. Deze uitspraak benadrukt het belang van duidelijke besluitvorming door bestuursorganen en de rechtsbescherming van subsidieontvangers.