ECLI:NL:RBDHA:2019:13389

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 december 2019
Publicatiedatum
13 december 2019
Zaaknummer
NL19.28140 en NL19.28141
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G. van Zeben - de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van eiser uit Montenegro wegens gebrek aan onderbouwing van medische problemen en veilig land van herkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 december 2019 uitspraak gedaan in het beroep van een eiser uit Montenegro tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat Montenegro als veilig land van herkomst wordt beschouwd. Eiser, die in 1988 Montenegro verliet vanwege medische en economische problemen, had eerder asiel aangevraagd in Duitsland, Zweden en Frankrijk, maar kreeg daar negatieve beslissingen. In Nederland diende hij op 7 november 2019 een nieuwe asielaanvraag in, die door verweerder op 20 november 2019 werd afgewezen.

Tijdens de zitting op 4 december 2019, waar eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk, voerde eiser aan dat zijn medische problemen niet voldoende waren onderbouwd en dat hij niet in staat was om de benodigde medische stukken te verkrijgen. De rechtbank oordeelde dat eiser niet had aangetoond dat hij in Nederland medische behandeling nodig had en dat verweerder terecht had gesteld dat de medische problemen niet relevant waren voor de beoordeling van de asielaanvraag. De rechtbank benadrukte dat het aan eiser was om zijn medische situatie te onderbouwen, wat hij niet had gedaan.

De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris de aanvraag op juiste gronden had afgewezen en dat er geen sprake was van onzorgvuldig handelen. Eiser kwam niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op basis van de Vreemdelingenwet, en de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. Tevens werd een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd, omdat eiser geen bijzondere omstandigheden had aangevoerd die een kortere duur rechtvaardigden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.28140

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 december 2019 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer: [v-nummer]

(gemachtigde: mr. J.E. Groenenberg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.M. Sidler).

ProcesverloopBij besluit van 20 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL19.28141, plaatsgevonden op 4 december 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen D. Fogl. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is afkomstig uit Montenegro en geboren op [geboortedatum] 1951. Wegens medische en economische problemen heeft eiser in 1988 Montenegro verlaten. Nadien heeft eiser in Duitsland, Zweden en Frankrijk verbleven en daar asiel aangevraagd. Eiser heeft in deze landen negatieve beslissingen op zijn asielaanvragen ontvangen en is vervolgens naar Nederland vertrokken. Op 7 november 2019 heeft eiser onderhavige asielaanvraag ingediend.
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende niet-relevante elementen:
- medische problemen;
- economische problemen.
Verweerder overweegt hieromtrent als volgt. In artikel 64 Van de Vreemdelingenwet is bepaald dat uitzetting van de vreemdeling achterwege blijft indien het voor hem niet verantwoord is om te reizen. Voorts kan uitzetting van een vreemdeling met medische problemen onder uitzonderlijke omstandigheden, wegens dwingende redenen van humanitaire aard, bij gebrek aan medische voorzieningen en sociale opvang in het land waarnaar wordt uitgezet, leiden tot een schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Van beide omstandigheden is volgens verweerder in deze zaak geen sprake. Eiser heeft enkel verklaard dat hij last heeft van psychische klachten, een medische behandeling heeft ondergaan en medicijnen gebruikt, maar dit niet onderbouwd met documenten. Gelet hierop kan geen uitstel van vertrek worden verleend op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000.
Evenmin vormen de economische problemen een raakvlak met het Vluchtelingenverdrag en kunnen niet leiden tot een reëel risico op ernstige schade.
Verweerder heeft in het bestreden besluit enkel eisers identiteit, nationaliteit en herkomst als relevant element aangemerkt en geloofwaardig geacht.
Verweerder heeft de aanvraag van eiser op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw 2000 afgewezen als kennelijk ongegrond omdat eiser afkomstig is uit Montenegro en dat Montenegro kan worden beschouwd als veilig land van herkomst.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert hiertoe het volgende aan. Eiser betoogt dat zijn verzoek tot aanhouding van een beslissing ten onrechte niet is toegewezen. Eiser is niet in het bezit van de medische stukken en niet bij machte om deze te verkrijgen. Dit doet echter niet af aan zijn medische problemen. Eiser heeft in de gehoren duidelijk melding gemaakt van zijn medische problemen en de ondergane behandelingen. Voorts is eiser niet in staat geweest om zich bij een arts onder behandeling te stellen. Verweerder had eiser hier uitstel voor moeten verlenen. Het bestreden besluit is onzorgvuldig tot stand gekomen en dient te worden vernietigd. Gelet op het voorgaande stelt eiser zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte heeft overwogen dat eiser niet in aanmerking zou komen voor artikel 64 van de Vw 2000. Verder durft eiser gezien zijn oorlogsverleden niet terug naar Montenegro.
4. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
6. Blijkens de gronden van beroep is niet in geschil dat Montenegro in het algemeen als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt. Daarom geldt als uitgangspunt dat Montenegro terecht als veilig land van herkomst is aangemerkt en dat het algemeen rechtsvermoeden bestaat dat de uit Montenegro afkomstige eiser geen bescherming nodig heeft. Het is dan aan eiser om aannemelijk te maken dat dat in zijn geval anders is. Daarbij geldt een hoge drempel, zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 14 september 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2474). Eiser is daarin niet geslaagd.
7. Voor wat betreft eisers medische problemen heeft verweerder terecht gesteld dat deze problemen niet nader zijn onderbouwd. Nu eiser geen enkel stuk heeft overgelegd inzake zijn medische klachten en zijn gestelde behandeling, heeft verweerder terecht het verzoek om aanhouding van de beslissing afgewezen. Voorts valt niet in te zien dat eiser niet voldoende tijd heeft gehad om zijn medische situatie te bewijzen. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat het in deze situatie aan verweerder is nader medisch onderzoek te laten verrichten naar de gezondheidstoestand van eiser. Het is allereerst aan eiser om te onderbouwen dat hij medische problemen heeft waarvoor hij in Nederland medische behandeling behoeft. Hierin is eiser niet geslaagd. Dat eiser ter zitting heeft gesteld dat eiser binnenkort een afspraak heeft bij een arts leidt niet tot een ander oordeel. Gelet hierop is geen sprake van een situatie waarin verweerder uitstel van vertrek in de zin van artikel 64 van de Vw 2000 had dienen te verlenen.
7.1
Evenmin heeft eiser zijn ter zitting toegelichte vrees vanwege zijn oorlogsverleden aannemelijk gemaakt. Eiser heeft naast zijn identiteit, nationaliteit en herkomst geen andere relevante elementen aangedragen die aanwijzingen van vroegere vervolging of ernstige schade bevatten. Evenmin heeft eiser toegelicht en geconcretiseerd welke rapportages van EASO verweerder niet kenbaar heeft gebruikt bij de besluitvorming, terwijl dit wel betrokken had moeten worden. Van onzorgvuldig handelen van de zijde van verweerder is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake.
7.2
Gelet op het voorgaande komt eiser niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw 2000.
8. Nu verweerder de aanvraag van eiser als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw 2000 heeft afgewezen, heeft verweerder op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 de geldende vertrektermijn van vier weken kunnen verkorten en kunnen bepalen dat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten. Dit betekent dat verweerder ook een inreisverbod op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 tegen eiser heeft kunnen uitvaardigen. De duur van dit inreisverbod bedraagt ingevolge artikel 66a, vierde lid, van de Vw 2000 in samenhang met artikel 6.5a, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000 ten hoogste twee jaren. Het is vervolgens aan de vreemdeling om bijzondere individuele omstandigheden aan te voeren. Eiser heeft tegen de oplegging van het inreisverbod geen specifieke omstandigheden naar voren gebracht die verweerder ertoe hadden moeten brengen om af te zien van het opleggen van het inreisverbod dan wel om een inreisverbod voor een kortere duur op te leggen. Gelet hierop, is de rechtbank van oordeel dat verweerder een inreisverbod voor de duur van twee jaar heeft kunnen uitvaardigen.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. van Zeben - de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. B.P.C. Vonck, griffier. Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.