ECLI:NL:RBDHA:2019:13391

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 december 2019
Publicatiedatum
13 december 2019
Zaaknummer
NL19.24773
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling opvolgende asielaanvraag en de rol van het iMMO-rapport in de geloofwaardigheid van het asielrelaas

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 13 december 2019, met zaaknummer NL19.24773, wordt de opvolgende asielaanvraag van eiser, een Ethiopiër, beoordeeld. Eiser had eerder een asielaanvraag ingediend die was afgewezen, maar stelt nu dat hij vanwege zijn politieke activiteiten in Nederland in de negatieve belangstelling staat van de Ethiopische autoriteiten. Hij vreest arrestatie en onmenselijke behandeling bij terugkeer naar Ethiopië. Eiser heeft een rapport van het instituut voor Mensenrechten en Medisch Onderzoek (iMMO) overgelegd, waarin wordt gesteld dat zijn medische problematiek invloed heeft gehad op zijn vermogen om consistent en coherent te verklaren tijdens eerdere asielgehoren.

De rechtbank oordeelt dat verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom hij geen medisch deskundige heeft ingeschakeld om de conclusies van het iMMO-rapport te weerleggen. De rechtbank stelt vast dat het iMMO-rapport voldoende aanknopingspunten biedt voor de conclusie dat de psychische en medische problematiek van eiser zijn verklaringen heeft beïnvloed. Verweerder heeft ten onrechte de eerdere detentie van eiser in 2014 als ongeloofwaardig bestempeld, zonder de conclusies van het iMMO-rapport in overweging te nemen.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van verweerder en oordeelt dat deze opnieuw moet beslissen op de asielaanvraag van eiser, met inachtneming van de bevindingen van de rechtbank. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.024,-. Deze uitspraak benadrukt het belang van deskundigenrapporten in asielprocedures en de noodzaak voor een zorgvuldige motivering door de overheid.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.24773

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. W.C. Boelens),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Bozkurt-Chhiba).

ProcesverloopBij besluit van 15 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond. Verder heeft verweerder aan eiser een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL19.24774, plaatsgevonden op 5 november 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Ethiopische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [datum] 1983.
2. Eiser heeft eerder een asielaanvraag ingediend. Ter beoordeling van die aanvraag heeft verweerder advies ingewonnen bij FMMU Advies B.V (FMMU). In een advies van 10 februari 2015 heeft FMMU geconcludeerd dat er geen beperkingen op grond van medische problematiek zijn die van invloed kunnen zijn op het horen. Het nader gehoor heeft vervolgens plaatsgevonden op 9 maart 2015. Het aanvullend gehoor heeft plaatsgevonden op 30 maart 2015. Bij besluit van 6 juli 2015 heeft verweerder de asielaanvraag afgewezen omdat hij eisers gestelde problemen bij de belastingdienst, de verhoogde belastingaanslag, de gestelde detenties in januari 2008, november 2010 en juni 2014 en de vrijlating op
21 juni 2014 niet geloofwaardig achtte en in verband daarmee niet aannemelijk dat eiser in de negatieve belangstelling van de autoriteiten staat. De afwijzing van 6 juli 2015 staat in rechte vast.
3. Eiser legt aan de huidige - opvolgende - aanvraag ten grondslag. dat hij een actieve aanhanger is van [politieke beweging] en dat hij vanwege zijn politieke activiteiten in Nederland in de negatieve belangstelling staat van de Ethiopische autoriteiten. Hij heeft gegronde vrees voor vervolging vanwege zijn anti-overheidsactiviteiten en betrokkenheid bij [politieke beweging] , aangezien hij bij terugkeer naar Ethiopië waarschijnlijk zal worden gearresteerd. Daarnaast meent hij dat hij een reëel risico loopt om onmenselijk te worden behandeld. Uit de door hem overgelegde stukken blijkt namelijk dat politieke dissidenten in detentie worden gemarteld.
Voorafgaande aan het gehoor opvolgende aanvraag heeft eiser een rapport van het instituut voor Mensenrechten en Medisch Onderzoek (iMMO) van 6 maart 2018 overgelegd. Hierin staat onder meer dat de medische problematiek van eiser ten tijde van de eerdere asielgehoren van dien aard was dat ze waarschijnlijk zal hebben geïnterfereerd met het consistent, coherent en compleet verklaren tijdens de gehoren in het kader van de asielprocedure. Daarnaast heeft het iMMO geconcludeerd dat eiser littekens heeft die zeer consistent zijn voor het gestelde geweldsrelaas.
4. Verweerder heeft deze opvolgende aanvraag op grond van artikel 31, gelezen in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vreemdelingenwet 2000 kennelijk ongegrond verklaard. Volgens verweerder mag hij uitgaan van de verklaringen die eiser tijdens de eerdere asielprocedure heeft afgelegd. Ter zitting heeft verweerder zich primair uitsluitend op het standpunt stelt dat hij mag uitgaan van de verklaringen die eiser tijdens de eerdere asielprocedure heeft afgelegd omdat in het iMMO-rapport niet inzichtelijk is gemaakt op welke onderdelen van het asielrelaas de beperking van het vermogen om consistent en coherent te verklaren ziet. Subsidiair stelt verweerder zich op het standpunt dat uit de paragrafen 3.2 en 5.3 van het iMMO-rapport blijkt dat de conclusie van het iMMO uitsluitend ziet op eisers detentie in 2014. Volgens verweerder zijn er meerdere mogelijkheden te benoemen waardoor de littekens van eiser zijn ontstaan. Dat een algemeen betrouwbare bron (het algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken over Ethiopië van juli 2018) bevestigt dat mishandelingen in detentie plaatsvinden is evenmin een reden om het relaas van eiser alsnog geloofwaardig te achten. Verder beschouwt verweerder de situatie van eiser bij terugkeer naar Ethiopië niet als erg onveilig. Verweerder heeft daartoe overwogen dat niet is onderbouwd dat de arrestaties die hebben plaatsgevonden onder politieke opposanten te wijten zijn aan het feit dat het om politieke opposanten ging, omdat het ook zo zou kunnen zijn dat deze personen de wet hebben overtreden en ze daarom zijn gearresteerd.
5. Eiser betoogt dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom er zowel ten aanzien van de door het iMMO geconstateerde interferentie van de psychische klachten met het vermogen om te verklaren als van de causaliteit tussen de littekens/klachten en het asielrelaas geen aanleiding wordt gezien om medisch onderzoek te laten verrichten. Dit betekent dat ook zijn standpunt dat het iMMO-rapport niet kan afdoen aan zijn eerdere oordeel over de geloofwaardigheid van eisers asielrelaas niet op een behoorlijke onderbouwing berust. De rechtbank zal eerst ingaan op het gedeelte van het iMMO-rapport dat gaat over het vermogen om coherent te verklaren. Daarna zal het gedeelte over de fysieke klachten en de littekens aan de orde komen.
Het vermogen om coherent te verklaren
5.1.
Eiser betoogt dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt stelt dat het iMMO niet inzichtelijk maakt op welke onderdelen van het asielrelaas de beperking van het vermogen om consistent en coherent te verklaren invloed heeft gehad, hetgeen volgens de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 27 juni 2018 [1] wel vereist is. Daartoe voert hij, onder verwijzing naar een aantal passages op p. 4 en 5 van de leeswijzer versie maart 2019, aan dat het iMMO niet geacht en dus ook niet verplicht kan worden inzichtelijk te maken wat niet inzichtelijk te maken valt, zelfs niet door de Afdeling. Dit betekent dat de door de Afdeling geformuleerde voorwaarde, dat uit het iMMO-rapport blijkt op welke onderdelen van het asielrelaas de beperking van het vermogen om consistent en coherent te verklaren invloed heeft gehad, niet langer houdbaar is, en dat de omstandigheid dat een iMMO-rapport niet aan deze voorwaarde voldoet daarom niet betekent, dat verweerder van de plicht tot het inschakelen van een medisch deskundige ontslagen is. Eiser is het ook niet eens met verweerders subsidiaire standpunt ter zitting dat het iMMO-rapport alleen betrekking heeft op het gedeelte van het relaas dat gaat over de gevangenhouding en martelingen in 2014. Eiser stelt dat het rapport ook mishandelingen, gevangenhouding en traumatische gebeurtenissen vermeldt in eerdere jaren, zo heeft eiser bijvoorbeeld verklaard dat hij in 2010 is geslagen. Verweerder voert hierover aan dat uit het rapport niet duidelijk blijkt dat het ook ziet op andere onderdelen dan de detentie uit 2014 en dat de detentie in 2014 volgens de verklaringen van eiser zelf is veroorzaakt door eerdere gebeurtenissen. Nu de verklaringen van eiser over de oorzaak van de detentie in 2014 nog immer ongeloofwaardig zijn – en het rapport daar geen verandering in brengt – kan een herbeoordeling van de verklaringen over wat er tijdens de (ongeloofwaardig geachte) detentie zou zijn gebeurd niet tot gevolg hebben dat het asielrelaas alsnog geloofwaardig wordt geacht. Dat is aanleiding voor verweerder om het rapport terzijde te schuiven, zonder zelf een deskundige te raadplegen.
5.2.
De rechtbank dient te beoordelen of het iMMO-rapport, voor zover dat betrekking heeft op het vermogen van eiser om consistent en coherent te verklaren, voldoet aan de vereisten zoals die voortvloeien uit vaste rechtspraak [2] van de Afdeling. Het iMMO-rapport moet daartoe vermelden welke medische gegevens uit de periode van de gehoren zijn betrokken en/of het onderzoeksformulier van de FMMU daar deel van uitmaakte. Verder moet uit het iMMO‑rapport blijken op welke onderdelen van het asielrelaas de beperking van het vermogen om consistent en coherent te verklaren invloed heeft gehad. Verder is vereist dat uit het rapport blijkt dat de conclusie omtrent het vermogen consistent te verklaren, niet mede is gebaseerd op de aanname dat de gebeurtenissen waardoor de vreemdeling stelt psychische problemen te hebben gekregen, daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. Als verweerder geen medisch deskundige inschakelt, en de in het iMMO-rapport neergelegde conclusie aldus niet bestrijdt, maar het relaas toch ongeloofwaardig acht, zal hij nader moeten motiveren waarom dit volgens hem het geval is, aldus de Afdeling. Tussen partijen is niet langer in geschil dat het iMMO-rapport voldoet aan de vereisten dat het moet vermelden welke medische gegevens uit de periode van de gehoren zijn betrokken en of het onderzoeksformulier van de FMMU daar deel van uitmaakte en dat uit het rapport blijkt dat de conclusie omtrent het vermogen consistent te verklaren, niet mede is gebaseerd op de aanname dat de gebeurtenissen waardoor eiser stelt psychische problemen te hebben gekregen, daadwerkelijk hebben plaatsgevonden.
5.3.
De rechtbank overweegt dat in het iMMO-rapport het relaas van eiser is weergegeven in paragraaf 2.2, met als titel ‘Relaas Een verslag van marteling / mishandeling / traumatische gebeurtenis(sen) zoals verteld door betrokkene.’ Daarin is onder meer vermeld dat eiser heeft verklaard over de periode dat hij bij de [werkgever] ging werken. Hij vertelt dat er al in het begin van zijn baan druk op hem werd uitgeoefend om lid te worden van de politieke partij die de huidige regering vormt. Hij beschrijft ook dat er soms collega’s van het werk werden meegenomen. Zelf heeft hij nooit problemen ervaren tot eind 2007, begin 20008. Daarover vertelt hij onder meer dat hij half januari 2008 van zijn werk werd meegenomen door twee personen en met de auto ver weggebracht naar een gebouw op het terrein van het hoofdkantoor van de [werkgever] , zonder dat zijn familie op de hoogte werd gesteld. In het rapport staat hierover onder meer:
‘Het was geen officiële gevangenis, maar er waren wel vier kamers die als cellen werden gebruikt en streng werden bewaakt. Met acht mensen verbleef hij in een ruimte van 3 x 4 meter, drie gevangenen waren smokkelaars, de anderen werkten bij een andere afdeling van de [werkgever] . Overdag diende een pot in de kamer als toilet, in de avond kon hij naar een vieze wc. Een keer per dag kreeg hij brood en thee. Iedere avond werd hij meegenomen voor een verhoor. Een soort onderminister voor de [werkgever] , (…), ondervroeg hem dan, terwijl twee bewakers naast hem stonden en hem onverwacht met de vlakke hand in het gezicht sloegen of tegen zijn rug en benen schopten. (...)’
In het rapport staat boven dit gedeelte van de tekst een observatie vermeld, namelijk dat als betrokkene dit vertelt er veel meer mimiek is, beweging in zijn lichaam en handgebaren. Het rapport beschrijft in paragraaf 2.2 verder wat eiser heeft verteld over de gebeurtenissen vanaf de gevangenhouding in 2008 tot en met de detentie in 2014. Onder meer wordt beschreven dat eiser in 2010 door een agent met een stok is geslagen. Over het jaar 2014 staat vermeld dat eiser is opgepakt toen hij met vrouw en kinderen terug uit de kerk naar huis liep. Hij vertelt dat hij toen is geslagen en zijn vrouw ook. Vervolgens beschrijft eiser een detentieperiode waarin hij in slechte omstandigheden werd vastgehouden en elke avond tegen zijn benen werd geschopt en met stokken – stukken brandhout – op zijn rug, schouder, armen, benen en hoofd werd geslagen.
In hoofdstuk 6 wordt ingegaan om de medische problematiek bij verklaren. In dat paragraaf 6.1 staat onder meer:
‘Het moeten vertellen van de traumatische ervaringen roept psychische pijn en lichamelijke verschijnselen op, waardoor hij de neiging heeft om informatie achterwege te houden. Daarnaast zijn er geheugen- en concentratieproblemen.
De geconstateerde psychische en medische problematiek geeft psychische beperkingen die zeker interfereren met het vermogen om compleet coherent en consistent te verklaren.’
In paragraaf 6.2 van het iMMO-rapport wordt vervolgens ingegaan op de vraag of deze medische en psychische problemen ook in eerdere asielgehoren speelden. Het iMMO geeft daarover aan: ‘De huidige concentratiestoornissen en de terughoudendheid uit angst voor emotionele pijn om over de martelingen te vertellen zullen tijdens de eerder asielgehoren ook aanwezig zijn geweest en de maximale Protectscore ondersteunt dit.’ Het iMMO concludeert vervolgens dat de medische en psychische problematiek psychische beperkingen heeft gegeven die waarschijnlijk destijds hebben geïnterfereerd met het vermogen om compleet coherent en consistent te verklaren.
Anders dan verweerder is de rechtbank van oordeel dat het iMMO-rapport voldoende aanknopingspunten bevat waaruit blijkt op welke onderdelen van eisers asielrelaas zijn conclusie over eisers beperking van het vermogen om consistent en coherent te verklaren ziet. Uit paragraaf 6.2, gelezen in samenhang met paragraaf 2.2, leidt de rechtbank af dat het iMMO-rapport ziet op eisers verklaringen over de gebeurtenissen vanaf half januari 2008 tot en met de detentie in 2014. Daarmee voldoet het rapport aan de voorwaarde die de Afdeling stelt. De situatie die in de leeswijzer is genoemd “dat niet inzichtelijk te maken valt...” doet zich naar het oordeel van de rechtbank in dit geval dus niet voor. Het rapport vermeldt namelijk wel degelijk op welke elementen van de verklaring de beperking om te verklaren waarschijnlijk invloed heeft gehad, namelijk op de traumatische gebeurtenissen die zijn beschreven paragraaf 2.2.
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit en ook ter zitting niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom het iMMO-rapport uitsluitend op eisers detentie in 2014 zou zien. In tegenstelling tot wat verweerder heeft aangevoerd, volgt dit niet uit paragraaf 5.3. Daarin legt het iMMO een koppeling tussen de ontstane psychische klachten en het gestelde ondergane geweld. Het iMMO schrijft onder meer dat de klachten passen bij het gestelde ondergane geweld en dat de klachten in 2014 zijn ontstaan. Verweerder heeft hier ten onrechte de (subsidiaire) conclusie aan verbonden dat het beperkte vermogen om coherent en consistent te verklaren alleen betrekking zou hebben op 2014. Dat de klachten zijn ontstaan in 2014 betekent nog niet dat het gevolg van de psychische klachten, namelijk het vermogen om consistent en coherent te verklaren, alleen is aangetast met betrekking tot verklaringen over 2014. Integendeel, in hoofdstuk 6 van het rapport, dat ziet op de vraag of de psychische en medische klachten hebben geïnterfereerd met het vermogen om coherent en consistent te verklaren, is de beperking in het vermogen om te verklaren uitdrukkelijk gekoppeld aan traumatische ervaringen en niet beperkt tot de gebeurtenissen in 2014. Dit betekent dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom hij geen medisch deskundige heeft ingeschakeld.
Medisch steunbewijs
5.4.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat nu de detentie in 2014 in de vorige procedure niet geloofwaardig is bevonden de daaraan door eiser gestelde mishandeling en mishandeling die hij daar onderging evenmin als geloofwaardig zijn te beschouwen. Dat algemeen betrouwbare bronnen (het algemeen ambtsbericht) bevestigen wat eiser heeft meegemaakt is evenmin reden om hierover anders te oordelen. Het relaas is immers ongeloofwaardig bevonden. Volgens verweerder laten de conclusies van het iMMO ruimte voor andere oorzaken van de littekens op het lichaam van eiser.
5.5.
Het iMMO heeft eisers littekens door de grote hoeveelheid en de typische verspreiding op de diverse locaties als zeer consistent met de gestelde oorzaak beoordeeld. Eisers pijnklachten (hoofdpijn, schouder-, rug- en beenklachten) heeft het iMMO als consistent met het relaas beoordeeld. De psychische klachten van eiser zijn typerend met het relaas over het gestelde ondergane geweld, aldus het iMMO.
5.6.
De Afdeling heeft een aantal criteria geformuleerd voor het beantwoorden van de vraag of het iMMO-rapport, als het een sterke aanwijzing vormt dat de door eiser gestelde onmenselijke behandeling in het land van herkomst of bestendig verblijf het letsel heeft veroorzaakt verweerder verplicht een nader medisch onderzoek te laten verrichten [3] . Gelet op die criteria heeft verweerder zich in dit geval ten onrechte op het standpunt gesteld dat hoewel algemeen betrouwbare bronnen (het algemeen ambtsbericht) bevestigen wat eiser heeft meegemaakt geen reden is om anders te oordelen over de in de vorige procedure ongeloofwaardig bevonden detentie. Ook heeft verweerder er ten onrechte op gewezen dat de conclusies van het iMMO ruimte laten voor andere oorzaken van de littekens op het lichaam van eiser. Verder heeft verweerder er ten onrechte op gewezen dat nu de detentie in 2014 in de vorige procedure ongeloofwaardig is geacht de mishandeling die hij daar onderging eveneens ongeloofwaardig is. Dit betekent dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom hij geen medisch deskundige heeft ingeschakeld.
6. Omdat verweerder de conclusies in het iMMO-rapport niet met een deskundigenadvies heeft bestreden, moet gelet op wat de rechtbank hiervoor onder 5.2. heeft overwogen, vooralsnog van die conclusies worden uitgegaan. Dat betekent dat verweerder - zoals hiervoor onder 5.2. ook is overwogen - nader zal moeten motiveren waarom hij het asielrelaas van eiser, ondanks die conclusies, toch ongeloofwaardig acht. Verweerder moet opnieuw op de asielaanvraag beslissen en daarbij de geloofwaardigheid van het asielrelaas beoordelen met in achtneming van wat de rechtbank hiervoor onder 5.2. heeft overwogen. Dat betekent dat de beroepsgrond die ziet op het risico bij terugkeer vanwege de activiteiten in Nederland, geen bespreking meer behoeft. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.024,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Bruinse-Pot, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E.M. Rosmalen, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 27 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2086, r.o. 8.5.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 27 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2086, r.o. 9.1.