ECLI:NL:RBDHA:2019:13439
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring asielaanvraag van Syrische statushouders
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van asielaanvragen van een Syrisch gezin, bestaande uit een moeder, een vader en hun minderjarige kinderen. De aanvragen werden door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen op grond van het feit dat het gezin al in Denemarken een verblijfsvergunning had en als statushouders daar een zodanige band mee had dat het redelijk was om naar Denemarken terug te keren. De eisers, die op 19 september 2019 asiel in Nederland hadden aangevraagd, voerden aan dat zij geen internationale bescherming meer genoten in Denemarken en dat de Deense autoriteiten hen ten onrechte als statushouders beschouwden.
Tijdens de zitting op 26 november 2019, waar de eisers bijgestaan werden door hun gemachtigden, werd de zaak behandeld. De rechtbank overwoog dat de asielaanvragen op basis van artikel 30a van de Vreemdelingenwet 2000 niet-ontvankelijk verklaard konden worden, omdat de eisers in Denemarken internationale bescherming genoten. De rechtbank stelde vast dat de informatie uit Eurodac, waaruit bleek dat de eisers een beschermingsstatus hadden, recent genoeg was en dat de Deense autoriteiten geen toestemming voor terugkeer hadden gegeven. De rechtbank concludeerde dat de eisers niet aannemelijk hadden gemaakt dat de internationale bescherming in Denemarken niet meer van toepassing was.
De rechtbank oordeelde dat de eisers niet in aanmerking kwamen voor een verblijfsvergunning in Nederland en dat de aanvragen terecht niet-ontvankelijk waren verklaard. De uitspraak werd gedaan door rechter mr. J.L.E. Bakels, in aanwezigheid van griffier mr. A.E. Maas. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.