ECLI:NL:RBDHA:2019:15144

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 mei 2019
Publicatiedatum
17 april 2023
Zaaknummer
7595706 RL EXPL 19-5801
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over wedertewerkstelling en onterechte schorsing van een docent

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 1 mei 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser01], een docent, en de Stichting Hoger Onderwijs Nederland. De eiser vorderde wedertewerkstelling na een schorsing die door de Stichting was opgelegd. De schorsing was ingesteld op 31 januari 2019, met als reden dat de Stichting meer tijd nodig had voor een onderzoek naar het functioneren van de eiser. De eiser had bezwaar gemaakt tegen deze schorsing en vorderde nu dat de Stichting hem weer zou toelaten tot zijn werkzaamheden en een verklaring zou versturen naar betrokken partijen over de onterechte schorsing.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de schorsing inmiddels was opgeheven op 12 april 2019, en dat er geen aanwijzingen waren dat de eiser op een andere locatie zou worden geplaatst. Hierdoor oordeelde de kantonrechter dat de eiser geen belang meer had bij zijn vordering tot wedertewerkstelling. De vordering tot het versturen van een verklaring werd ook afgewezen, omdat de kantonrechter niet kon vaststellen dat de schorsing onterecht was opgelegd zonder nadere bewijslevering, wat niet mogelijk is in kort geding. De kantonrechter heeft de Stichting wel veroordeeld in de proceskosten van de eiser, omdat er ten tijde van de dagvaarding nog geen wedertewerkstelling had plaatsgevonden.

De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in arbeidszaken en de noodzaak voor een zorgvuldige procedure bij schorsingen. De kantonrechter heeft de vorderingen van de eiser in zijn geheel afgewezen, maar heeft wel de Stichting veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats 's-Gravenhage kvo
Rolnr.: 7595706 RL EXPL 19-5801
l mei 2019
Vonnis ex artikel 254 Rv van de kantonrechter in de zaak van: [eiser01] ,
wonende te [woonplaats01] , eisende partij,
gemachtigde: mr. S.E.M. Meijer, tegen
de stichting Stichting Hoger Onderwijs Nederland,
gevestigd te Den Haag, gedaagde partij,
gemachtigde: mr. E.C.M. Roelvink.
Partijen zullen hierna worden aangeduid als " [eiser01] " en "de Stichting".

1.Procedure

De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken: de dagvaarding van 27 maart 2019;
de eiswijziging van de zijde van [eiser01] , ter griffie ingekomen op 15 april 2019; de in het geding gebrachte producties.
Op 17 april 2019 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij zijn verschenen [eiser01] in persoon, bijgestaan door mr. Meijer, en namens de Stichting
[naam01] en [naam02] , bijgestaan door mr. Roelvink. Van het verhandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt, die zich in het griffiedossier bevinden. Vervolgens is de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2.Feiten

2.1
[eiser01] is sinds I augustus 1988 werkzaam als [functie01] bij de Stichting, dan wel diens rechtsvoorganger Hogeschool [plaats01] .
2.2
Op 17 oktober 2018 heeft tussen [eiser01] en de Stichting een gesprek plaatsgevonden, waarbij het functioneren van [eiser01] is besproken.
2.3
Op 11 december 2018 heeft wederom een gesprek plaatsgevonden. Na dit gesprek is [eiser01] akkoord gegaan met het voorstel van de Stichting om per direct met betaald verlof te gaan tot 30 januari 2019.
2.4
Op 31 januari 2019 heeft de Stichting [eiser01] vervolgens, voor een periode van ten hoogste drie maanden, geschorst, waarbij de Stichting als reden heeft opgegeven meer tijd nodig te hebben voor het onderzoek dat de Stichting naar het functioneren van [eiser01]
heeft ingesteld. Op 6 februari 2019 heeft [eiser01] bezwaar gemaakt tegen deze schorsing. Op 15 februari 2019 heeft de Stichting het schorsingsbesluit bestendigd.
2.5
Op 12 april 2019 heeft de Stichting in een e-mail aan [eiser01] laten weten de schorsing te willen opheffen.

3.Vordering, grondslag en verweer

3.1
[eiser01] vordert, na wijziging van eis, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad om de Stichting te veroordelen:
a. om [eiser01] binnen 24 uur na betekening van dit vonnis toe te laten tot zijn bedongen arbeid als docent binnen het Team [naam team01] met als standplaats [plaats01] ;
b. om onmiddellijk een e-mail te versturen aan alle partijen die namens de Stichting zijn geïnformeerd over de schorsing van [eiser01] , met de volgende tekst:
"Geachte lezer,
Onlangs is naar u toe gecommuniceerd dat de heer [eiser01] zijn werkzaamheden als docent bij InHolland niet meer uitoefent.
Bij vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter te Den Haag is Hogeschool lnHolland opgedragen aan u bekend te maken dat de schorsing van de heer [eiser01] in zijn functie als docent berust op een onterecht genomen beslissing en dat hij in de gelegenheid dient te worden gesteld zijn werkzaamheden te hervatten. Door het versturen van dit bericht voldoen wij aan dit vonnis.
De heer [naam03] Lid College van Bestuur"
tot betaling van een dwangsom van€ 1.000,- per dag of gedeelte van een dag gedurende welke de Stichting nalaat aan het hiervoor onder a en b vermelde te voldoen;
met veroordeling van de Stichting in de kosten van deze procedure.
3.2
[eiser01] legt aan deze vordering, naast voormelde feiten, het navolgende ten grondslag. De beslissing van de Stichting om tot schorsing over te gaan is enkel gebaseerd op "geluiden van onvrede" over het functioneren van [eiser01] . De verwijten die [eiser01] worden gemaakt zijn onvoldoende onderbouwd en rechtvaardigen de schorsing niet. Daarnaast is [eiser01] meermaals verzocht om tijdens zijn schorsing enkele werkzaamheden te hervatten. Een schorsing was derhalve niet nodig geweest om de verwijten aan het adres van [eiser01] verder te onderzoeken. Dit had ook gekund terwijl [eiser01] zijn werkzaamheden uitvoerde. Schorsing is niet het middel om de onderhavige vermeende problematiek aan te pakken. Klachten moeten in een klachtenprocedure aan de orde komen
en voor vermeend disfunctioneren kent de Stichting een uitvoerige beoordelingsregeling. De Stichting heeft haar eigen beleid op dit punt niet nageleefd. De duur van de schorsing is bovendien disproportioneel. Het functioneren van [eiser01] wordt al sinds 17 oktober 2018 onder de loep genomen. Het is onduidelijk waarom de Stichting zo lang nodig heeft voor verder onderzoek. De Stichting heeft op 12 april 2019 weliswaar laten weten de schorsing te willen opheffen, maar [eiser01] vreest dat hij niet zal worden toegelaten tot zijn huidige werkplek en dat hij zijn werkzaamheden op een andere locatie zal moeten voortzetten.
Binnen de Stichting is, zowel naar collega's als naar de studenten, gecommuniceerd dat [eiser01] is vrijgesteld van werkzaamheden. Het is nodig dat er, voordat [eiser01] zijn werkzaamheden hervat, een nadere verklaring uitgaat.
3.3
De Stichting voert gemotiveerd verweer, waarop hierna - voor zover van belang- zal worden ingegaan.

4.Beoordeling

4.1
De Stichting voert ten verwere aan dat er geen sprake is van een spoedeisend belang aan de zijde van [eiser01] bij de vordering tot wedertewerkstelling, omdat de schorsing inmiddels is opgeheven. [eiser01] heeft aangevoerd dat zijn spoedeisend belang is gelegen in het feit dat de Stichting heeft aangegeven dat hij zijn werkzaamheden mogelijk op een andere locatie zal moeten voortzetten. De Stichting heeft betwist dat hiervan sprake is, bovendien is [eiser01] in dienst van de Stichting, en niet bij één specifieke locatie, en hangt de standplaats van een docent altijd af van het aantal aanmeldingen van studenten. De eiswijziging gaat aldus te ver en kan niet worden toegewezen. De kantonrechter overweegt als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat de Stichting de schorsing inmiddels heeft opgeheven. De Stichting heeft daarnaast tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat er geen sprake van is dat [eiser01] op een andere locatie zal worden geplaatst. Ook overigens blijkt nergens uit dat de Stichting voornemens is om dit te doen. Nu de schorsing is opgeheven, en er geen aanwijzingen zijn dat [eiser01] op een andere locatie te werk zal
worden gesteld, is de kantonrechter van oordeel dat [eiser01] in het geheel geen belang meer heeft bij toewijzing van zijn vordering, laat staan dat er sprake is van een spoedeisend belang. De vordering onder 3.1.a. zal derhalve worden afgewezen.
4.2
Met betrekking tot de vordering onder 3.1.b. voert de Stichting eveneens aan dat er geen sprake is van een spoedeisend belang aan de zijde van [eiser01] . Een spoedeisend belang bij die vordering is de kantonrechter echter genoegzaam gebleken. Nu de schorsing is opgeheven, is het van belang voor [eiser01] dat op zeer korte termijn aan de studenten en collega's van [eiser01] een verklaring uitgaat dat hij weer aan het werk zal gaan.
4.3
Voorts voert de Stichting a n dat het onder 3.1.b. gevorderde zich niet leent voor een uitspraak in kort geding, nu daarover te veel onduidelijkheid bestaat en nadere bewijslevering noodzakelijk is. Dit verweer slaagt. De verklaring zoals die door [eiser01] wordt gevorderd houdt onder meer in dat de beslissing om [eiser01] te schorsen onterecht is genomen. Dit kan de kantonrechter zonder nadere bewijslevering, waarvoor in kort geding geen ruimte is, echter niet vaststellen. De Stichting heeft diverse verklaringen overgelegd, waarin wordt geklaagd over het functioneren van [eiser01] . [eiser01] stelt dat hij niet met de personen die deze verklaringen hebben afgelegd samenwerkt, maar dit standpunt is door [eiser01] niet nader onderbouwd en dit kan aldus ook niet worden vastgesteld. [eiser01] stelt verder dat andere collega's hebben verklaard zeer tevreden over hem te zijn, maar door [eiser01] zijn van deze collega's geen verklaringen overgelegd, zodat ook dit niet kan worden vastgesteld. Het onderzoek is inmiddels afgerond, en het is de kantonrechter niet duidelijk welke conclusies daaruit zijn getrokken. Kennelijk is er geen sprake van dusdanig disfunctioneren dat de Stichting [eiser01] niet meer toe wenst te laten tot de arbeid. Het feit dat uit het onderzoek uiteindelijk niet gebleken zou zijn van disfunctioneren aan de zijde van [eiser01] , betekent op zichzelf echter nog niet dat de Stichting ook ten onrechte een onderzoek is gestart. Nu niet kan worden vastgesteld of de schorsing van [eiser01] ten onrechte is opgelegd, kan de vordering onder 3.1.b. niet worden toegewezen.
4.4
Nu de vorderingen onder 3.1.a en 3.1.b. moeten worden afgewezen, dient de vordering onder 3.l.c. ook te worden afgewezen.
4.5
Voorgaande leidt ertoe dat de vorderingen van [eiser01] in zijn geheel zullen worden afgewezen.
4.6
Ten tijde van de dagvaarding was er nog geen sprake van wedertewerkstelling door de Stichting. Nu gezien het voorgaande onduidelijk is of de Stichting de schorsing terecht heeft opgelegd, ziet de kantonrechter wel aanleiding om de Stichting te veroordelen in de proceskosten die ten tijde van de dagvaarding reeds waren gemaakt.

5.Beslissing

De kantonrechter, bij wege van voorlopige voorziening: wijst de vordering af;
veroordeelt de Stichting in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [eiser01] vastgesteld op€ 425,54 waarvan€ 240,- als het aan de gemachtigde van [eiser01] toekomende salaris;
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
vonnis is gewezen door kantonrechter mr. E.A.W. Schippers en uitgesproken ter openbare terechtzitting van l mei 2019.