ECLI:NL:RBDHA:2019:1633
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor Eritrese nareiziger op basis van onvoldoende bewijs van identiteit en gezinsband
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 januari 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Eritrese eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel van nareizigers asiel, welke door de staatssecretaris was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat de identiteit van de eiser niet kon worden aangetoond met officiële identificerende documenten en dat de feitelijke gezinsband met de referente niet aannemelijk was gemaakt volgens het beleid van de Vreemdelingencirculaire 2000.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser tijdens eerdere interviews tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over zijn identiteit en de relatie met de referente. De eiser voerde aan dat hij geen identiteitsbewijs kon tonen omdat deze was ingenomen door de autoriteiten bij zijn poging om Eritrea te verlaten. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris op goede gronden had geoordeeld dat het bezwaar van de eiser kennelijk ongegrond was, gezien de tegenstrijdigheden in de verklaringen van de eiser en de referente.
De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris zich op het standpunt kon stellen dat het bestaan van het huwelijk tussen eiser en referente niet was komen vast te staan, mede door de inconsistente verklaringen over essentiële onderdelen van hun relatie. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.