ECLI:NL:RBDHA:2019:1823

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 februari 2019
Publicatiedatum
28 februari 2019
Zaaknummer
NL18.24366
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en verantwoordelijkheid Italië onder Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 februari 2019 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Ghanese nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd niet in behandeling genomen omdat Italië verantwoordelijk werd geacht op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij aanvoerde dat er systematische tekortkomingen zijn in de opvangvoorzieningen voor asielzoekers in Italië, waardoor de Staatssecretaris ten onrechte de behandeling van zijn aanvraag niet aan zich heeft getrokken.

Tijdens de zitting op 7 februari 2019, waar eiser en zijn gemachtigde niet verschenen, heeft de rechtbank de zaak behandeld samen met een andere zaak. De rechtbank heeft in haar overwegingen verwezen naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin werd geoordeeld dat Italië nog steeds onder het interstatelijk vertrouwensbeginsel valt, ondanks de maatregelen van de Italiaanse regering in het Salvini-decreet. Eiser heeft verschillende nieuwsberichten en rapporten ingediend ter ondersteuning van zijn stelling, maar de rechtbank oordeelde dat deze geen nieuw licht op de zaak wierpen.

De rechtbank heeft uiteindelijk het beroep ongegrond verklaard, met de overweging dat er geen aanleiding was voor de Staatssecretaris om de asielaanvraag aan zich te trekken. De uitspraak is openbaar uitgesproken door rechter C. van Boven-Hartogh, in aanwezigheid van griffier A.S. Hamans. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.24366
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] eiser

(gemachtigde: mr. G.A.P. Avontuur),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Talsma).

Procesverloop

Bij besluit van 17 december 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië daarvoor verantwoordelijk is.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit beroep.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van de zaak met nummer NL18.24367, plaatsgevonden op 7 februari 2019. Eiser en zijn gemachtigde zijn met voorafgaand bericht niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Ghanese nationaliteit te bezitten.
2. Niet in geschil is dat de autoriteiten van Italië in beginsel verantwoordelijk zijn voor de behandeling van eisers asielaanvraag. Zij hebben op 11 november 2018 een terugnameverzoek geaccordeerd op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Verordening (EU) Nr. 604/2013 (Dublinverordening).
3. Eiser voert aan dat in Italië sprake is van systematische tekortkomingen in de opvangvoorzieningen voor asielzoekers, zodat verweerder ten onrechte de behandeling van zijn asielaanvraag niet aan zich heeft getrokken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. De rechtbank volgt eiser niet in deze stelling.
4. In de eerste plaats verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 19 december 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:4131) waarin is geoordeeld dat ten aanzien van Italië nog steeds dient te worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, ook na de maatregelen die door de Italiaanse regering zijn afgekondigd in het zogenoemde Salvini-decreet.
5. Eiser beroept zich op het nieuwsbericht 'New Italian law adds to unofficial clampdown on aid to asylum seekers' van IRIN News van 7 december 2018. Dit is echter al door de Afdeling meegewogen zoals blijkt uit de bijlage van voornoemde uitspraak.
6. Verder beroept eiser zich op het rapport ‘Mutual Trust Is Still Not Enough’ van DRC en SFH/OSAR van 12 december 2018. Dit betreft een voortgangsrapportage over de situatie van een dertiental kwetsbare asielzoekers. Reeds nu eiser geen kwetsbare asielzoeker is, werpt dit rapport geen nieuw licht op de zaak.
7. Ook beroept eiser zich op het nieuwsbericht 'Italy's asylum reception system crumbles’ van Devex van 12 december 2018. Dit bericht geeft naar het oordeel van de rechtbank geen wezenlijk ander beeld dan de stukken die bij voornoemde uitspraak van de Afdeling zijn betrokken.
8. Tot slot heeft eiser zich ter aanvulling nog beroepen op de nieuwsberichten ‘Italy evicts more than 500 people from refugee centre’ van The Guardian van 23 januari 2019 en ‘Italy’s second biggest reception centre for asylum seekers closed amid protests’ van Euronews van 24 januari 2019. Hieruit kan worden afgeleid dat er een hervestiging van asielzoekers heeft plaatsgevonden, die grotendeels naar andere opvanglocaties zijn vervoerd. Voor zover uit deze berichten blijkt dat sprake is van het op straat zetten van asielzoekers, gaat het om informatie die reeds bekend was vanwege het Salvini-decreet.
9. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder geen aanleiding heeft hoeven zien om eisers asielaanvraag aan zich te trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, op 7 februari 2019.
Dit proces-verbaal is digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.