ECLI:NL:RBDHA:2019:1832

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 februari 2019
Publicatiedatum
28 februari 2019
Zaaknummer
NL18.24744
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verweerder weigert asielaanvraag op basis van Dublinverordening; verantwoordelijkheidskwesties Slovenië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 februari 2019 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, een Algerijnse nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Slovenië als verantwoordelijk lidstaat is aangemerkt op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij aanvoert dat Slovenië niet in staat is om zijn asielaanvraag op een rechtvaardige manier te behandelen, gezien zijn eerdere ervaringen met de asielprocedure daar.

Tijdens de zitting op 22 januari 2019 is eiser niet verschenen, maar zijn gemachtigde heeft de zaak toegelicht. De rechtbank heeft overwogen dat de Sloveense autoriteiten het verzoek om terugname van eiser hebben aanvaard en dat er in beginsel van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan. Eiser heeft niet voldoende bewijs geleverd dat Slovenië zijn verdragsverplichtingen niet nakomt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de door eiser aangevoerde argumenten niet specifiek genoeg zijn om aan te tonen dat zijn situatie in Slovenië onhoudbaar is.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de Staatssecretaris in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de aanvraag van eiser niet in behandeling te nemen en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een uitzondering op de Dublinverordening rechtvaardigen. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Gravenhage
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.24744

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. G.W. Mettendaf),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.A.B. van Steijn).

Procesverloop

Bij besluit van 20 december 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Slovenië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.24745, plaatsgevonden op 22 januari 2019. Eiser en gemachtigde zijn, met bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Algerijnse nationaliteit. Hij is geboren op [geboortedatum] 1994.
Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 14 mei 2018 in Slovenië een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Eiser heeft verklaard dat hij, na te zijn aangehouden, verplicht asiel moest aanvragen in Slovenië en dat hij maar 3 maanden in het land mocht blijven.
Verweerder heeft aan de Sloveens autoriteiten op 9 november 2018 gevraagd om eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, onder d, van de Dublinverordening. Slovenië heeft dit verzoek aanvaard.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Deze verordening is de Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (de Dublinverordening). In dit geval heeft Nederland bij Slovenië een verzoek om terugname gedaan op grond van artikel 18, lid 1 sub d, van de Dublinverordening. Slovenië heeft dit verzoek aanvaard op 20 november 2018.
3. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte Slovenië als verantwoordelijke lidstaat heeft aangemerkt, aangezien hij in Slovenië al een asielaanvraag heeft gedaan en die aanvraag meteen is afgewezen. Er is niet serieus naar zijn zaak gekeken en hij heeft onvoldoende rechtsbijstand gekregen. In Slovenië kleven er zodanige gebreken aan de asielprocedure dat ten aanzien van hem niet zal worden onderzocht of hij risico’s loopt indien hij naar zijn land van herkomst moet terugkeren. Volgens eiser is de situatie in Slovenië mensonterend. Om dit te onderbouwen verwijst hij naar uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 13 september 2007, JV 2007/496 m. nt. HBA (ECLI:NL:RVS:2007:BB3800) en een passage uit het rapport van Amnesty International ‘Slovenia 2017/2018’. Verweerder is dan ook ten onrechte uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Op grond van artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening is Nederland verantwoordelijk voor de behandeling van eisers asielaanvraag. Daarnaast verzoekt eiser verweerder om op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening zijn asielaanvraag in behandeling te nemen.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder er naar het oordeel van de rechtbank in beginsel van uitgaan dat Slovenië zijn verdragsverplichtingen nakomt. Het ligt daarom op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat Slovenië dit niet doet.
De rechtbank is van oordeel dat eiser hierin niet is geslaagd, omdat de aangevoerde onderbouwing niet ziet op eisers situatie. De genoemde uitspraak van de Afdeling ziet op de situatie in Griekenland in de periode 2006/2007 voor Dublinclaimanten en de passage uit het rapport van Amnesty International ziet op de schending van mensenrechten van Roma in Slovenië. Gesteld noch gebleken is dat eiser daartoe behoort. Ook de enkele stelling dat eiser in Nederland kan beschikken over gefinancierde rechtsbijstand en opvang en in Slovenië niet, is onvoldoende. De praktijk dat een persoon terugkeert naar een lidstaat waar hij deze rechten niet altijd zal kunnen realiseren, maakt niet dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Daarnaast heeft de gemachtigde van verweerder ter zitting terecht verwezen naar het Aida landenrapport Slovenië van
31 december 2017 waaruit blijkt dat asielaanvragers gratis toegang hebben tot ‘refugee councellors’, dat er gratis geprocedeerd kan worden en dat de algemene situatie in opvangcentra goed is (pagina 21). Hieruit blijkt dat Dublinclaimanten in Slovenië geen wezenlijke belemmeringen ondervinden in het kader van toegang tot de asielprocedure. Ingeval eiser toch tekortkomingen zal ondervinden, mag van eiser worden verwacht dat hij zich eerst tot de (hogere) Sloveense autoriteiten, dan wel de geëigende instanties, wendt om over de gestelde tekortkomingen te klagen. Uit eisers verklaring is niet gebleken dat hij een klacht heeft ingediend of andere stappen heeft ondernomen om zijn situatie in Slovenië te verbeteren.
4.2
Ten aanzien van de vrees van eiser voor indirect refoulement heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de Sloveense autoriteiten door het claimakkoord hebben gegarandeerd het verzoek van eiser om internationale bescherming in behandeling te nemen, zoals bedoeld in artikel 2, aanhef en onder d, van de Dublinverordening. Eiser kan zijn asielmotieven dan ook in Slovenië naar voren brengen. Niet gebleken is dat de Sloveense autoriteiten een (herhaalde) asielaanvraag van eiser niet zorgvuldig zullen behandelen.
4.3
De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder in redelijkheid geen gebruik heeft hoeven maken van zijn bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming van eiser aan zich te trekken op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening nu eiser geen bijzondere, individuele omstandigheden heeft aangevoerd die maken dat de overdracht aan Slovenië van onevenredige hardheid getuigt.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.E. Bakels, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E. Maas, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.