ECLI:NL:RBDHA:2019:1843
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- G. de Zeben - de Vries
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid van Duitsland voor behandeling van asielverzoek
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 februari 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Nigeriaanse nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit. Tijdens de zitting op 19 februari 2019 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Een tolk was ook aanwezig.
De rechtbank overweegt dat de aanvraag van eiser niet in behandeling is genomen omdat Duitsland, waar eiser eerder asiel heeft aangevraagd, verantwoordelijk is. Eiser heeft zijn vrees geuit dat hij na overdracht aan Duitsland geen serieuze asielprocedure zal krijgen en in detentie zal worden geplaatst. De rechtbank stelt vast dat eiser in het verleden al meerdere asielaanvragen heeft ingediend in verschillende landen, waaronder Duitsland, en dat Duitsland heeft ingestemd met het verzoek om terugname van eiser.
De rechtbank concludeert dat de vrees van eiser voor een onzorgvuldige behandeling van zijn asielverzoek in Duitsland niet voldoende is onderbouwd. De rechtbank wijst erop dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen nakomt en dat eiser niet heeft aangetoond dat hij in Duitsland niet de nodige bescherming zal krijgen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.