ECLI:NL:RBDHA:2019:1890

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 februari 2019
Publicatiedatum
1 maart 2019
Zaaknummer
NL18.24427
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid voor asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in Dublin-zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 februari 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een asielaanvraag ingediend, maar deze werd niet in behandeling genomen door de staatssecretaris, omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij stelde dat hij bij terugkeer naar Italië geen opvang zou krijgen. Tijdens de zitting op 7 februari 2019 was de eiser aanwezig met zijn gemachtigde, en ook de gemachtigde van de staatssecretaris was aanwezig, samen met een tolk.

De rechtbank heeft overwogen dat het niet in geschil is dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van de eiser, gezien zijn eerdere asielaanvraag daar. De eiser heeft echter betoogd dat hij als terugkerende Dublinclaimant geen opvang meer zal krijgen in Italië, verwijzend naar het Salvini-decreet en een rapport van AIDA. De rechtbank oordeelde dat de mogelijkheid dat de eiser geen opvang zou krijgen onvoldoende was om aan te nemen dat dit ook daadwerkelijk zou gebeuren. De Italiaanse autoriteiten hadden immers aangegeven de asielaanvraag van de eiser in behandeling te nemen.

De rechtbank concludeerde dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet meer kon worden toegepast ten aanzien van Italië. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door mr. B.F.Th. de Roos, in aanwezigheid van de griffier S.A.K. Kurvink. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.24427
V-nummer: [nummer]
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

(gemachtigde: mr. G.H.P. Buren),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Sweerts).

Procesverloop

Bij besluit van 17 december 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het beroep is, samen met de zaak met nummer NL18.24428, op de zitting van 7 februari 2019 besproken. Eiser is verschenen met zijn gemachtigde. Verder was de gemachtigde van verweerder aanwezig en E.M. Spruit, tolk.
Na afloop van de behandeling van de zaak op zitting heeft de rechtbank uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Niet in geschil is dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser wegens zijn eerdere asielaanvraag daar. In geschil is of
Nederland deze verantwoordelijkheid aan zich moet trekken wegens aan het systeem
gerelateerde tekortkomingen in de asielprocedure en de asielopvang in Italië als bedoeld in
artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening [1] die dermate ernstig zijn dat overdracht leidt
tot een reëel risico op schending van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
2. Volgens de heersende rechtspraak mag verweerder ten opzichte van Italië nog
steeds uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel [2] . Het is aan eiser om aannemelijk
te maken dat dit niet meer kan.
3. Eiser heeft daartoe gewezen op het zogeheten ‘Salvini-decreet’ dat bepaalt dat de
doelgroep voor de SPRAR-opvang wordt beperkt en dat de humanitaire status wordt
afgeschaft. Eiser is een alleenstaande jonge man zonder ernstige gezondheidsproblemen.
Om die reden kwam hij al niet in aanmerking voor de SPRAR-opvang, nu daarin alleen
bijzonder kwetsbare asielzoekers opgenomen worden. De situatie bij de CAS-opvang is
minder, maar niet aan te merken als bijzonder ernstig [3] . Het opheffen van de humanitaire
verblijfsstatus is bovendien niet in strijd met de Europese asielrichtlijnen, nu dit een
nationaalrechtelijke verblijfstitel betreft. Het decreet treft eiser dan ook niet direct.
4. Eiser stelt verder dat hij als terugkerende Dublinclaimant na overdracht aan Italië geen opvang meer zal krijgen. Hij verwijst hiervoor naar bladzijde 74 van het rapport van AIDA van 21 maart 2018 [4] . Het bestaan van de mogelijkheid dat hem opvang zal worden geweigerd, is echter onvoldoende om aan te nemen dat dit ook werkelijk zal gebeuren. Daar wordt bij betrokken dat de Italiaanse autoriteiten door het accepteren van het terugnameverzoek te kennen hebben gegeven de (opvolgende) asielaanvraag van eiser in behandeling te nemen. De samenvatting van het project van de Danish Refugee Council en de Swiss Refugee Council, van onbekende datum, waar eiser op heeft gewezen, heeft betrekking op de categorie bijzonder kwetsbaren en gezinnen met kinderen. Zoals reeds naar voren kwam, behoort eiser niet tot die groep. Het rapport biedt geen indicatie dat de situatie voor Dublinclaimanten niet meer houdbaar is in Italië. Ook uit het persoonlijke relaas van eiser blijkt niet dat sprake is van tekortkomingen zoals hiervoor bedoeld. Uit eisers relaas is niet ondubbelzinnig af te leiden dat hij gedurende zijn asielprocedure geen andere opvang meer kon krijgen.
5. Eiser heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat niet meer kan worden uitgegaan
van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Italië.
6. De slotsom is dat verweerder niet verantwoordelijk is voor de behandeling van de
asielaanvraag van eiser, en dat hij de verantwoordelijkheid daarvoor ook niet aan zich heeft
hoeven trekken met toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van S.A.K. Kurvink, griffier, op 7 februari 2019.
Dit proces-verbaal is digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013
2.zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 7 juni 2018,
3.zie de uitspraak van de Afdeling van 19 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4131, r.o. 6.1.
4.Country Report: Italy (2017 update) van de Asylum Information Database (AIDA)