ECLI:NL:RBDHA:2019:1904
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- B.F.Th. de Roos
- Rechtspraak.nl
Weigering machtiging tot voorlopig verblijf voor Eritrese eiseres op basis van onvoldoende bewijs van identiteit en gezinsband
Op 14 februari 2019 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een Eritrese eiseres die een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) aanvroeg in het kader van nareis. De eiseres had bezwaar gemaakt tegen de weigering van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om haar een mvv te verlenen. De staatssecretaris had het bezwaar ongegrond verklaard, omdat de eiseres haar identiteit en gezinsband met haar verloofde niet voldoende had aangetoond. Tijdens de zitting op 24 januari 2019 werd de eiseres vertegenwoordigd door haar gemachtigde, terwijl de staatssecretaris niet aanwezig was.
De rechtbank oordeelde dat de eiseres niet in het bezit was van een Eritrese identiteitskaart, wat volgens het algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken verplicht is voor meerderjarigen in Eritrea. De rechtbank volgde de staatssecretaris in zijn standpunt dat de overgelegde documenten, waaronder een Soedanese arbeidskaart en foto’s, onvoldoende substantieel bewijs boden voor de identiteit van de eiseres. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de eiseres haar identiteit niet aannemelijk had gemaakt en dat er geen sprake was van bewijsnood. Daarom werd het beroep van de eiseres ongegrond verklaard.
De rechtbank besloot dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.