ECLI:NL:RBDHA:2019:1904

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 februari 2019
Publicatiedatum
4 maart 2019
Zaaknummer
AWB 18 / 7010
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering machtiging tot voorlopig verblijf voor Eritrese eiseres op basis van onvoldoende bewijs van identiteit en gezinsband

Op 14 februari 2019 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een Eritrese eiseres die een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) aanvroeg in het kader van nareis. De eiseres had bezwaar gemaakt tegen de weigering van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om haar een mvv te verlenen. De staatssecretaris had het bezwaar ongegrond verklaard, omdat de eiseres haar identiteit en gezinsband met haar verloofde niet voldoende had aangetoond. Tijdens de zitting op 24 januari 2019 werd de eiseres vertegenwoordigd door haar gemachtigde, terwijl de staatssecretaris niet aanwezig was.

De rechtbank oordeelde dat de eiseres niet in het bezit was van een Eritrese identiteitskaart, wat volgens het algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken verplicht is voor meerderjarigen in Eritrea. De rechtbank volgde de staatssecretaris in zijn standpunt dat de overgelegde documenten, waaronder een Soedanese arbeidskaart en foto’s, onvoldoende substantieel bewijs boden voor de identiteit van de eiseres. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de eiseres haar identiteit niet aannemelijk had gemaakt en dat er geen sprake was van bewijsnood. Daarom werd het beroep van de eiseres ongegrond verklaard.

De rechtbank besloot dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/7010

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 februari 2019 in de zaak tussen

[naam] , eiseres
v-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. J.J. Bronsveld),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 27 augustus 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de weigering om haar een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis te verlenen ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft een reactie op het verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 januari 2019. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Tevens was aanwezig [naam 2] (referent). Als tolk is verschenen Z. Haile. Verweerder is met voorafgaand bericht niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiseres stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Eritrese nationaliteit te bezitten. Referent stelt haar verloofde te zijn. Hij heeft binnen drie maanden nadat aan hem een asielvergunning is verleend ten behoeve van haar een aanvraag ingediend om verlening van een mvv in het kader van nareis.
2. Bij besluit van 29 augustus 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder deze aanvraag afgewezen omdat eiseres haar gestelde identiteit en haar gestelde gezinsband met referent niet heeft aangetoond met documenten en omdat zij voor dit gebrek aan documenten geen goede verklaring heeft gegeven.
3. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. In de bezwaarfase heeft eiseres een originele geboorteakte overgelegd. Deze is door het Bureau Documenten van verweerder vals bevonden. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard, waarbij is afgezien van horen, en het standpunt ingenomen dat eiseres haar identiteit niet aannemelijk heeft gemaakt en niet is gebleken van bewijsnood, zodat vervolgonderzoek naar de gezinsband achterwege blijft.
4. Op wat eiseres daartegen aanvoert wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Beoordelingskader
5. Op grond van artikel 29, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), voor zover van belang, kan een verblijfsvergunning asiel worden verleend aan de partner van de vreemdeling die zodanig van hem afhankelijk is dat hij om die reden behoort tot diens gezin.
6. Volgens C1/4.4.6 van de Vreemdelingencirculaire 2000, voor zover van belang, moet de vreemdeling die een beroep doet op artikel 29, tweede lid, van de Vw zijn identiteit en de gestelde familierelatie aannemelijk maken door het overleggen van een geldig document voor grensoverschrijding, of een ander officieel en door de autoriteiten afgegeven document dat zijn identiteit aantoont, en, indien van toepassing, een document dat zowel het partnerschap als het eventuele samenwonen in het land van herkomst aantoont.
7. Naar aanleiding van de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 mei 2018, waaronder de uitspraak met vindplaats ECLI:NL:RVS:2018:1508, is daar het volgende aan toegevoegd. De vreemdeling wordt in de gelegenheid gesteld om andere, niet-officiële, bewijsmiddelen te overleggen. Als dat in voldoende mate is gedaan, of als de vreemdeling in voldoende mate kenbaar heeft gemaakt dat sprake is van bewijsnood, biedt verweerder indien nodig nader onderzoek aan mits geen sprake is van contra-indicaties.
Identiteit
8. Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte aan haar heeft tegengeworpen dat zij niet in het bezit is van een Eritrese identiteitskaart. De rechtbank volgt eiseres niet in deze stelling. Verweerder heeft kunnen wijzen op het algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken inzake Eritrea van 21 juni 2018 waarin staat dat het in Eritrea verplicht is om als meerderjarige in het bezit te zijn van een identiteitskaart. Niet in geschil is dat eiseres in 2012 meerderjarig is geworden. Eiseres heeft er weliswaar op kunnen wijzen dat zij op het platteland woont en dat het volgens hetzelfde ambtsbericht op het platteland niet noodzakelijk is om in het bezit te zijn van een identiteitskaart, maar daarmee kan niet worden onderbouwd dat het voor eiseres niet mogelijk is om alsnog in het bezit te komen van een identiteitskaart. Eiseres heeft ook niet aangevoerd dat dit om een andere reden voor haar niet mogelijk zou zijn. Het beroep van eiseres op de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 6 augustus 2018 (ECLI:NL:RBDHA:2018:10817) kan haar dan ook niet baten.
9. Daarnaast voert eiseres aan dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat zij haar identiteit niet alsnog aannemelijk heeft gemaakt met indicatieve bewijsmiddelen. Eiseres wijst op de door haar overgelegde Soedanese arbeidskaart en foto’s en wijst verder op de mogelijkheid van getuigenbewijs. Ook in deze stelling volgt de rechtbank eiseres niet. Niet in geschil is dat eiseres haar identiteit niet heeft kunnen onderbouwen met de vals bevonden geboorteakte. Daarnaast heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat de Soedanese kaart geen substantieel indicatief bewijs is. Daartoe is redengevend dat dit document niet afkomstig is van de Eritrese autoriteiten, niet duidelijk is op basis van welke brongegevens de kaart is opgemaakt en dat blijkens het eerder genoemde ambtsbericht veel frauduleuze Soedanese arbeidskaarten in omloop zijn. Hoewel het bestreden besluit op dit punt wel erg summier is, heeft verweerder met het verweerschrift alsnog een deugdelijke motivering gegeven. Ook ten aanzien van de foto’s en het (mogelijke) getuigenbewijs heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat geen sprake is van substantieel indicatief bewijs. Aan de hand van een foto op zichzelf kan niet worden beoordeeld of de op die foto zichtbare persoon daadwerkelijk eiseres betreft. Met de enkele verklaring van getuigen kan niet worden vastgesteld of de persoon waarover wordt getuigd daadwerkelijk de door de getuigen gestelde identiteit heeft.
Conclusie
10. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder terecht heeft bepaald dat eiseres haar identiteit niet aannemelijk heeft gemaakt, en dat niet is gebleken van bewijsnood. Daarmee is gegeven dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden voor verlening van een mvv. De aanvraag is terecht afgewezen.
11. Uit het voorgaande volgt dat verweerder uit de bezwaargronden, bezien in relatie tot het primaire besluit, heeft kunnen concluderen dat er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk was dat het bezwaar van eiseres niet kon leiden tot een andersluidend besluit. Verweerder heeft daarom gelet op artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb mogen afzien van horen.
12. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Hamans, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2019.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.