ECLI:NL:RBDHA:2019:2178

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 februari 2019
Publicatiedatum
8 maart 2019
Zaaknummer
C-09-567840-KG ZA 19-115
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • S.J. Hoekstra - van Vliet
  • T.A.E. Scheers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbod tot inbeslagneming van medicinale cannabisplanten in afwachting van strafrechtelijke beoordeling

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter op 26 februari 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiser, die medicinale cannabisplanten kweekt, en de Staat der Nederlanden. Eiser had toestemming gevraagd aan het Openbaar Ministerie (OM) voor het kweken van 51 cannabisplanten voor medicinaal gebruik, maar dit verzoek werd afgewezen. Eiser heeft vervolgens aangifte gedaan van de aanwezigheid van 16 cannabisplanten in zijn woning en verzocht om uitstel van inbeslagneming totdat de strafrechter had geoordeeld over zijn strafbaarheid. De voorzieningenrechter oordeelde dat het OM onvoldoende onderbouwd had dat er sprake was van overlast of gevaar door de planten. Bovendien was niet meegewogen of er een noodtoestand was, zoals eiser had aangevoerd. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er een grote kans is dat de strafrechter in het voordeel van eiser zal beslissen en heeft daarom het verbod tot inbeslagneming van de 22 aanwezige medicinale cannabisplanten opgelegd. De Staat werd veroordeeld in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/567840 / KG ZA 19/115
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak ter zitting van 26 februari 2019
in de zaak van
[eiser]te [plaats],
eiser,
advocaat mr. B.G.M.C. Peters te Amsterdam,
tegen:
DE STAAT DER NEDERLANDEN(het Ministerie van Justitie en Veiligheid) te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. A.Th.M. ten Broeke te Den Haag.
Aanwezig is mr. S.J. Hoekstra - van Vliet, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. T.A.E. Scheers, griffier.
Tevens zijn aanwezig eiser, vergezeld van zijn advocaat en van zijn partner, en de advocaat van gedaagde.
Nadat partijen hun standpunten hebben toegelicht, over en weer hebben gereageerd op de standpunten van de wederpartij en vragen van de voorzieningenrechter hebben beantwoord, heeft de voorzieningenrechter de zitting voor korte tijd geschorst. Na hervatting van de zitting heeft de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 30p van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) mondeling uitspraak gedaan. Deze luidt als volgt.

1.De gronden van de beslissing

1.1.
Vaststaat dat eiser bij brief van 10 juli 2018 toestemming heeft gevraagd aan het Openbaar Ministerie (OM) voor het kweken van 51 cannabisplanten voor medicinaal gebruik. Daarbij heeft hij aangeboden dit verzoek tijdens een persoonlijk gesprek nader toe te lichten. Tevens heeft hij in die brief onder meer de medische redenen voor zijn verzoek genoemd en gemotiveerd waarom het gebruik van de door hem gekweekte planten voor hem noodzakelijk is. Bij brief van 22 augustus 2018 heeft het OM zowel het verzoek tot een persoonlijk gesprek als het verzoek om met toestemming van het OM 51 cannabisplanten te kunnen kweken, afgewezen.
1.2.
Op 14 december 2018 heeft eiser, in het bijzijn van zijn partner en zijn advocaat, aangifte gedaan van de aanwezigheid van zestien cannabisplanten in zijn woning. Eiser heeft daarbij verzocht om hem strafrechtelijk te vervolgen voor het kweken van de wiet en gedurende de vervolging af te zien van inbeslagneming van de planten, omdat hij middels de strafvervolging wil proberen via de rechter toestemming voor de teelt te krijgen. Dit laatste verzoek is afgewezen. Aan eiser is te kennen gegeven dat de gekweekte planten zullen worden geruimd. De ruiming is wegens de aankondiging van dit kort geding uitgesteld tot na deze uitspraak.
1.3.
Tussen partijen is in geschil of gedaagde gehouden is de ruiming uit te stellen totdat de strafrechter in de strafzaak van eiser uitspraak heeft gedaan over de vraag of het handelen van eiser strafbaar moet worden geacht.
1.4.
Eiser vordert in deze procedure gedaagde te verbieden over te gaan tot het leggen van beslag aan de [adres] van het voor eiser benodigde maximale aantal van 51 medicinale cannabisplanten alvorens de strafrechter de bijzondere omstandigheden van de zaak beoordeeld heeft, doch in ieder geval voor de duur van zes maanden, met veroordeling van gedaagde in de proceskosten en de nakosten. Gedaagde voert gemotiveerd verweer tegen het gevorderde.
1.5.
Het gevorderde is toewijsbaar. Daartoe is het volgende redengevend.
1.6.
Het OM heeft, gezien hetgeen blijkt uit de stukken en het verhandelde ter zitting, in redelijkheid niet kunnen komen tot de afwijzing, zoals gemotiveerd in de brief van 22 augustus 2018. In de afwijzing zijn een aantal redenen opgenomen om niet af te wijken van het gedoogbeleid, waaronder dat er “
een grote kans [bestaat] dat de planten geuroverlast veroorzaken voor omwonenden”dat
“een dergelijke grote hoeveelheid cannabisplanten criminaliteit [kan] aantrekken, hetgeen gevaar kan opleveren voor zowel uw cliënt als ook voor omwonende”.Er wordt gesproken over “kans” en “kan”, maar dat er ook daadwerkelijk sprake is van overlast en gevaar is gemotiveerd weersproken en niet onderbouwd. Eiser heeft gemotiveerd gesteld dat er nooit klachten zijn geweest van omwonenden. Hij kweekt de planten al jaren. Dat de kweek in het verleden criminaliteit heeft aangetrokken is ook niet gebleken. Verder is de kweekinstallatie van eiser gekeurd, waarbij is nagegaan of deze voldoet aan de van toepassing zijnde normen, en akkoord bevonden, zo blijkt uit een door eiser overgelegd inspectierapport. Verder heeft het verzoek om toestemming te verkrijgen betrekking op het kweken van 51 planten. Bij de afwijzing wordt meegewogen dat dit een forse overschrijding betreft van de maximale toegestane gedooghoeveelheid van vijf planten. Bij de ruiming gaat het echter niet om 51 planten, maar om de thans volgens de verklaring van eiser aanwezige 22 planten. Voor zover eiser de wens heeft om uit te breiden, heeft te gelden dat hij daartoe naar het oordeel van de voorzieningenrechter hangende de uitspraak in de strafzaak niet gerechtigd is. Het verbod tot inbeslagneming zal daarom betrekking hebben op de thans bij eiser aanwezige 22 planten.
1.7.
In de afwijzingsbrief van het OM is blijkens de tekst hiervan in het geheel niet meegewogen of er sprake zou kunnen zijn van een noodtoestand, zoals in de strafzaak door eiser zal worden aangevoerd. Dit had wel op de weg van de officier van justitie gelegen. Eiser heeft in zijn verzoek van 10 juli 2018 immers een uitgebreide toelichting hierover gegeven. Ter zitting is gedaagde hier wel op ingegaan. Hij heeft zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat en waarom een beroep door eiser op een noodtoestand niet zal slagen. In zaken waarin een dergelijke beroep wel kansrijk is, kiest de officier van justitie een andere opstelling, aldus gedaagde. Dat de officier van justitie dit vraagstuk in zijn beoordeling in aanmerking heeft genomen blijkt echter nergens uit.
1.8.
Daarbij komt dat de verklaring van de huisarts weliswaar summier is en dat in dit geding geen achterliggende stukken zijn verstrekt, maar dat uit die verklaring wel genoegzaam kan worden afgeleid dat er achterliggende stukken zijn. Er wordt immers gesproken over behandelingen die eiser in het verleden heeft ondergaan en medicamenteuze therapieën die zijn geprobeerd, die zonder effect zijn gebleven. Eiser heeft voorafgaand aan dit geding aangeboden meer inzicht te geven, maar op dat aanbod is gedaagde niet ingegaan. Het enkele feit dat in dit geding niet het hele medische dossier van eiser is overgelegd, is onvoldoende voor de conclusie dat geen sprake kan zijn van een noodtoestand, zoals ter toetsing voorligt in de strafzaak van eiser. Voor zover gedaagde heeft gesteld dat het voorkomen van een levensbedreigende situatie ofwel een acute ernstige noodsituatie is vereist om een geslaagd beroep op een noodtoestand te kunnen doen, overweegt de voorzieningenrechter dat een ernstige depressie, die volgens de huisarts van eiser op de loer ligt, ook levensbedreigend kan zijn. Het is aan de strafrechter om te beoordelen of hiervan sprake is. Op voorhand valt niet uit te sluiten dat de strafrechter daarbij in het voordeel van eiser zal beslissen.
1.9.
De vordering zal gelet op voormelde overwegingen worden toegewezen op de wijze zoals hierna vermeld.
1.10.
Gedaagde zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding. Voor veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert (vgl. HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116, NJ 2011/237).
1.11.
Eiser heeft een toevoeging aangevraagd. De voorzieningenrechter gaat er in het navolgende vanuit dat deze zal worden verleend. Eisers met een toevoeging betalen een lager griffierecht. Verder worden in dat geval de kosten van de deurwaarder voor het uitbrengen van het exploot en/of advertentiekosten van rijkswege vergoed. Die kosten zijn dus niet voor rekening van de eisende partij. Verder blijkt uit het exploot niet van door eiser aan de deurwaarder betaalde verschotten, die voor vergoeding in aanmerking komen. Gelet op het voorgaande wordt de gedaagde partij slechts veroordeeld tot betaling van het lagere griffierecht en tot vergoeding van het – hierna in het dictum vast te stellen – salaris van de advocaat. Deze vergoeding voor het salaris moet door de advocaat worden verrekend met de op grond van de Wet op de rechtsbijstand aan de advocaat toegekende vergoeding.

2.De beslissing

De voorzieningenrechter:
2.1.
verbiedt gedaagde over te gaan tot inbeslagneming van de thans bij eiser op de [adres] aanwezige 22 medicinale cannabisplanten totdat de strafrechter in eerste aanleg heeft geoordeeld over de strafbaarheid van eiser in de strafzaak volgend op de aangifte als vermeld onder 1.2;
2.2.
veroordeelt gedaagde in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van eiser begroot op € 1.059,--, waarvan € 980,-- aan salaris advocaat en € 79,-- aan griffierecht;
2.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
2.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
WAARVAN PROCES-VERBAAL,
…………………………………. …………………………………
mr. T.A.E. Scheers mr. S.J. Hoekstra - van Vliet