ECLI:NL:RBDHA:2019:2456

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 maart 2019
Publicatiedatum
13 maart 2019
Zaaknummer
19.3216
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van veilig land van herkomst en onvoldoende onderbouwing van bedreigingen in Albanië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de asielaanvragen van eisers afkomstig uit Albanië. De rechtbank heeft geoordeeld dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat Albanië voor hen geen veilig land van herkomst is. De eisers, een gezin met een minderjarig kind, hebben hun asielaanvraag gebaseerd op de stelling dat zij in Albanië bedreigd werden door een man genaamd [X], die in het verleden de zus van de eiser zou hebben verkracht. Na een reeks van gebeurtenissen, waaronder een gewelddadige confrontatie met [X] en een vlucht naar Frankrijk, zijn zij uiteindelijk naar Nederland gekomen om asiel aan te vragen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvragen van eisers op 8 februari 2019 zijn afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat deze als kennelijk ongegrond werden beschouwd. Tijdens de zitting op 7 maart 2019 zijn eisers niet verschenen, terwijl de verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft overwogen dat de verklaringen van eisers over de problemen met [X] ongeloofwaardig zijn en dat zij niet voldoende bewijs hebben geleverd om aan te tonen dat Albanië voor hen niet veilig is. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar de wettelijke bepalingen die van toepassing zijn op asielaanvragen en het rechtsvermoeden dat vreemdelingen uit een veilig land van herkomst geen bescherming nodig hebben.

De rechtbank concludeert dat eisers niet hebben aangetoond dat zij in Albanië met ernstige bedreigingen te maken hebben gehad en dat zij in staat zijn om bescherming te zoeken bij de Albanese autoriteiten. De beroepen van eisers zijn ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, en is openbaar gemaakt op 12 april 2019.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL 19.3216 en NL19.3218

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiseres] , eiseres (V-nummer [V-nummer] )

[eiser] ,eiser (V-nummer [V-nummer] )
Mede namens hun minderjarige kind
[kind](V-nummer [V-nummer] )
(gemachtigde: mr. M.S. Yap),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: Ch.R. Vink).

ProcesverloopBij besluiten van 8 februari 2019 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in afgewezen als kennelijk ongegrond. Ook is aan eisers, met uitzondering van het minderjarige kind, een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.

Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaken NL 19.3217 en NL 19.3219 plaatsgevonden op 7 maart 2019. Eisers zijn, met kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eisers hebben op 22 januari 2019 beiden een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
2. Eisers hebben aan hun asielaanvragen ten grondslag gelegd dat zij in Albanië in hun woonplaats Fushe Kruje problemen ondervonden met ene [X] . Hij zou drie jaar geleden de zus van eiser hebben verkracht. Toen eiser dit hoorde is hij bij [X] verhaal gaan halen, waarop de mannen met elkaar in gevecht zijn geraakt. Later die dag, toen eiser weer thuis was, is [X] samen met 7 á 8 andere mannen naar het huis van eiser gekomen om wraak te nemen. Eiser is daarop met zijn zoon gevlucht via de rivier achter hun huis. Eiseres bleef achter met haar jongste zoon. Drie mannen zijn het huis van eisers binnengekomen en hebben eiseres bedreigd met een pistool en verkracht. De mannen hebben eiseres gezegd dat zij haar zoon iets aan zouden doen als zij aangifte zou doen, zodat eiseres geen aangifte heeft gedaan. Eisers zijn vervolgens naar Frankrijk gevlucht en hebben daar een tijd geleefd. [X] had ondertussen het huis van eisers verkocht. Na afloop van de procedures in Frankrijk zijn eisers teruggegaan naar Albanië, naar Kukes. Via een vriend kwamen eisers erachter dat [X] wist waar eisers nu verbleven en dat hij eiser weer had bedreigd. Daarop zijn eisers vertrokken naar de plaats Shkoder. [X] is ook van het verblijf van eisers aldaar op de hoogte geraakt. Nadat eisers dit hoorden zijn zij gevlucht naar Nederland.
3. De aanvraag is door verweerder afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. Aan het bestreden besluit is ten grondslag gelegd dat de verklaringen van eisers over problemen met [X] ongeloofwaardig zijn. Verweerder heeft voorts overwogen dat Albanië een veilig land van herkomst is. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat, in afwijking van de algehele situatie in Albanië, er aanleiding is om aan te nemen dat Albanië ten aanzien van hen haar verdragsverplichtingen niet nakomt en daarom in hun geval niet als veilig land van herkomst kan worden beschouwd. Eisers hebben ook niet aannemelijk gemaakt, indien zich problemen voordoen in Albanië, dat het voor hen niet mogelijk is om tegen deze problemen de bescherming van de autoriteiten van Albanië in te roepen.
4. Eisers zijn het niet eens met het bestreden besluit en nemen het standpunt in dat verweerder Albanië ten aanzien van hen ten onrechte als veilig heeft aangemerkt. Eisers hebben ervaren dat zij te vrezen hebben voor hun leven, dan wel een onmenselijke behandeling in Albanië. Bescherming van de autoriteiten kan niet worden
gegeven.
5. Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de
Vw 2000 afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 worden afgewezen als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 32, tweede lid, van de Procedurerichtlijn, indien:
b. de vreemdeling afkomstig is uit een veilig land van herkomst in de zin van de artikelen 36 en 37 van de Procedurerichtlijn.
6. De rechtbank stelt voorop dat eisers de aanwijzing van Albanië als veilig land van herkomst als zodanig niet bestrijden. Zij bestrijden dat Albanië voor hen als een veilig land van herkomst kan gelden.
7. De aanwijzing van Albanië als veilig land van herkomst heeft tot gevolg dat een algemeen rechtsvermoeden bestaat dat vreemdelingen uit dat land geen bescherming nodig hebben. Het is vervolgens aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat dat land in zijn specifieke omstandigheden toch niet veilig is. Een vreemdeling zal daartoe gezien artikel 3.106b, eerste lid, aanhef en onder b, van het Vreemdelingenbesluit 2000 moeten onderbouwen waarom hij in zijn geval niet naar dat land kan terugkeren. Wegens het rechtsvermoeden dat de vreemdeling uit een veilig land van herkomst afkomstig is, zal daarbij een hoge drempel gelden. Dit laat echter onverlet dat verweerder, ook gelet op de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht, wat de vreemdeling aanvoert over zijn specifieke individuele omstandigheden zal moeten onderzoeken en zal moeten motiveren of dit er al dan niet toe leidt dat het betreffende land voor die vreemdeling niet veilig is. De rechtbank verwijst voor dit beoordelingskader naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 13 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:890, en de op Albanië toegespitste uitspraak van de Afdeling van
14 september 2016, met name rechtsoverweging 4, ECLI:NL:RVS:2016:2474.
8. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eisers er niet in zijn geslaagd om aannemelijk te maken dat Albanië in hun specifieke omstandigheden toch niet veilig voor hen is. Verweerder heeft afdoende gemotiveerd dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij zijn bedreigd door [X] . Verweerder heeft eisers niet ten onrechte tegengeworpen dat zij over het gestelde onvoldoende informatie naar voren hebben gebracht. Zo konden eisers beiden niet meer verklaren dan dat zij drie jaar geleden problemen met [X] hebben ondervonden en hebben zij nagelaten om hier specifieker over te verklaren. Dit had wel van hen verwacht mogen worden, nu dit een essentieel element is van het asielrelaas van eisers. Verweerder heeft het voorts bevreemdend kunnen vinden dat eiser samen met zijn zoon uit huis is gevlucht en hij eiseres en hun jongere zoon achterliet, terwijl hij wist tot welke daden [X] in staat zou zijn. Verweerder heeft het voorts bevreemdend kunnen vinden dat [X] tot tweemaal toe zou hebben geweten waar eisers zich, na terugkomst vanuit Frankrijk, in Albanië bevonden. Verder zouden eisers telkens van derden hebben vernomen dat [X] naar eiser op zoek zou zijn geweest, zodat verweerder het standpunt heeft kunnen innemen dat slechts sprake is van een niet nader onderbouwd vermoeden dat [X] eisers nog steeds bedreigde. Tenslotte is van belang dat eisers op geen enkel moment aangifte bij de Albanese autoriteiten hebben gedaan van deze gestelde problemen, terwijl dit wel van hen mocht worden verwacht. Dat eisers dit hebben nagelaten omdat zij bang waren voor represailles doet aan vorenstaande niet af, nu dit is gebaseerd op veronderstellingen en aannames die niet zijn onderbouwd.
Verweerder heeft tot slot niet miskend dat Roma, de bevolkingsgroep waartoe eisers behoren, in Albanië te maken kunnen krijgen met discriminatie. Echter, niet is gebleken dat het voor eisers in Albanië vanwege discriminatie onmogelijk is om op maatschappelijk en sociaal gebied te kunnen functioneren. Daartoe is van belang dat eiser heeft verklaard dat hij in Albanië een huis en een baan had en eisers beschikken over identiteitsdocumenten. Verweerder heeft dan ook terecht het standpunt ingenomen dat niet is gebleken dat eisers met een dusdanige ernstige repressie te maken hebben gekregen dan wel dreigen te krijgen, dat tot vluchtelingschap moet worden geconcludeerd. Daarbij is van belang dat, indien er zich problemen voordoen in Albanië, eisers tegen deze problemen de bescherming van de (hogere) autoriteiten, dan wel andere geëigende instanties van Albanië kunnen inroepen.
9. Uit het vorenstaande vloeit voort dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt, mede gelet op de op hen rustende bewijslast, dat Albanië voor eisers geen veilig land van herkomst is. Verweerder heeft dan ook terecht de asielaanvragen op grond van artikel 31, gelezen in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw, afgewezen als kennelijk ongegrond.
10. Voor zover eisers in hun beroepsgronden in algemene zin hebben verwezen naar hetgeen zij in de zienswijze naar voren hebben gebracht, overweegt de rechtbank dat verweerder in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd is ingegaan op de zienswijze. Nu eisers – afgezien van de overige beroepsgronden – niet concreet heeft aangegeven op welk(e) punt(en) van de zienswijze zij doelen, kan de verwijzing naar de zienswijze naar het oordeel van de rechtbank niet leiden tot een gegrond beroep.
11. De beroepen zijn ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van
mr. L. Heekelaar, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.