Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 maart 2019 in de zaak tussen
[naam] (eiser 1), [naam 2] (eiseres 1),
[naam 5](eiser 3),
[naam 6](eiseres 3),
gemachtigde: mr. N.H.T. Jansen.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 maart 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van machtigingen tot voorlopig verblijf (mvv) voor de ouders en minderjarige broers en zusjes van een Eritrese referente. De referente, die op 14 juli 2017 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft verkregen, had op 5 oktober 2017 aanvragen ingediend voor haar gestelde ouders en minderjarige broers en zusjes. De aanvragen werden op 21 maart 2018 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, omdat de identiteit van de gestelde ouders en de familierechtelijke relatie met de referente niet aannemelijk waren gemaakt.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen deze besluiten. Tijdens de zitting op 21 februari 2019 zijn eisers en verweerder vertegenwoordigd door hun gemachtigden. De rechtbank overweegt dat de gestelde ouders geen officiële identificerende documenten hebben overgelegd en dat de verklaring dat deze documenten verloren zijn gegaan tijdens hun reis niet voldoende is om de identiteit aannemelijk te maken. De rechtbank concludeert dat verweerder terecht geen bewijsnood heeft aangenomen en de overgelegde stukken niet als voldoende bewijs heeft beschouwd.
De rechtbank oordeelt verder dat, gezien het ontbreken van bewijs van identiteit, ook de aanvragen van de minderjarige broers en zusjes terecht zijn afgewezen. Het beroep van eisers op schending van de hoorplicht wordt verworpen, omdat er geen reden was om aan te nemen dat de bezwaren tot een ander besluit zouden leiden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.