ECLI:NL:RBDHA:2019:2816

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 maart 2019
Publicatiedatum
21 maart 2019
Zaaknummer
NL19.3669
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Duitsland en bijzondere omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 maart 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Indiase nationaliteit houder, in beroep ging tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel niet in behandeling te nemen. De staatssecretaris stelde dat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening, aangezien de eiser eerder in Duitsland een asielaanvraag had ingediend. De eiser voerde aan dat hij extreem kwetsbaar was vanwege zijn seksuele geaardheid en dat hij in Duitsland niet de juiste rechtsbijstand had gekregen. Hij vreesde dat een overdracht aan Duitsland zou leiden tot een ernstige verslechtering van zijn gezondheidstoestand, wat in strijd zou zijn met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

De rechtbank overwoog dat het aan de eiser was om aannemelijk te maken dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen niet nakomt. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet voldoende bewijs had geleverd dat er sprake was van systematische tekortkomingen in de Duitse asielprocedure en dat de medische stukken niet aantoonden dat de overdracht aan Duitsland een reëel risico op een onmenselijke behandeling met zich meebracht. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had besloten de asielaanvraag van de eiser niet in behandeling te nemen en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan door mr. J.L.E. Bakels, rechter, en mr. J.R. van Veen, griffier, en werd openbaar gemaakt op 21 maart 2019.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.3669

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. M. Luijendijk),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Wieman).

Procesverloop

Bij besluit van 14 februari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL19.3670, plaatsgevonden op 12 maart 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen T.M. Butt. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij de Indiase nationaliteit heeft en is geboren op [geboortedatum] 1978. Op 13 december 2018 heeft eiser een asielaanvraag ingediend in Nederland.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen met toepassing van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000, omdat gebleken is dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser op grond van Verordening (EU) 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (hierna: de Dublinverordening). Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 5 juni 2018 in Duitsland een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Op 2 januari 2019 heeft verweerder de autoriteiten van Duitsland verzocht eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de Dublinverordening. Op 7 januari 2019 zijn de Duitse autoriteiten akkoord gegaan met dit verzoek.
3. Eiser voert aan dat sprake is van bijzondere individuele omstandigheden op grond waarvan verweerder eisers verzoek om internationale bescherming op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening aan zich moet trekken. Eiser is extreem kwetsbaar, omdat hij behoort tot de LHBT-gemeenschap en dit in zijn land van herkomst niet wordt geaccepteerd. Eiser heeft hierdoor psychische problemen en is daarvoor in Nederland in behandeling. Eiser heeft in Duitsland weliswaar een verzoek om internationale bescherming ingediend, maar hij heeft geen toegang gehad tot rechtsbijstand. In de asielprocedure in Duitsland durfde hij zijn asielmotieven, namelijk dat hij behoort tot de LHBT-gemeenschap, niet naar voren te brengen, omdat hij de tolk die bij het gehoor aanwezig was niet vertrouwde. Bovendien werd eiser in de opvang enorm gepest. Hiertegen heeft hij tot twee maal toe een klacht proberen in te dienen maar de medewerkers van de receptie namen hem en zijn verhaal niet serieus. Eiser vreest dat hij bij overdracht aan Duitsland door Duitsland zal worden uitgezet naar India, omdat zijn asielprocedure in Duitsland is afgelopen. Eiser kan niet terug naar India, omdat hij in India wordt vervolgd vanwege zijn seksuele geaardheid. Eiser heeft een afschrift van zijn patiëntdossier van 28 februari 2019 overgelegd, waaruit blijkt dat eiser is doorverwezen naar de GGZ. Eiser stelt zich op het standpunt dat Nederland het meest aangewezen land is om zich te laten behandelen. Eiser heeft namelijk ook trauma's opgelopen in Duitsland. Hieruit blijkt dat een overdracht aan Duitsland een ernstige verslechtering van zijn gezondheidstoestand tot gevolg zou hebben en dat de overdracht in strijd is met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). Eiser kan vanwege zijn medische toestand ook niet de hulp inschakelen van de Duitse autoriteiten. Dit heeft hij al twee keer tevergeefs geprobeerd en verder is eiser ook door de omstandigheden in Duitsland getraumatiseerd. Verweerder heeft deze bijzondere individuele omstandigheden ten onrechte niet met de Duitse autoriteiten gecommuniceerd. Eiser heeft kort voor de zitting een afschrift overgelegd van een update van 12 maart 2019 van zijn patiëntdossier en een verwijsbrief van 15 februari 2019 van zijn huisarts naar i-psy Utrecht.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1.
Uitgangspunt is dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan mag uitgaan dat Duitsland de verdragsverplichtingen nakomt. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet kan.
4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat in Duitsland sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen. Verweerder heeft eiser terecht niet gevolgd in zijn betoog dat er sprake zal zijn van indirect refoulement. Door middel van de acceptatie van het terugnameverzoek hebben de Duitse autoriteiten gegarandeerd het verzoek om internationale bescherming in behandeling te zullen nemen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de Duitse autoriteiten hem zullen terugsturen naar zijn land van herkomst zonder dat toetsing aan het Vluchtelingenverdrag en het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden heeft plaatsgevonden. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat indien wordt uitgegaan van eisers betoog, hij zijn genderproblematiek in Duitsland nog niet aan de orde heeft gesteld. Indien eiser meent dat Duitsland zich niet aan de uit de verdragen en Europese richtlijnen voortvloeiende verplichtingen zal houden, dient hij hierover te klagen bij de Duitse autoriteiten of het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
4.3.
De rechtbank leidt uit het arrest van het Hof in de zaak C.K. tegen Slovenië van 16 februari 2017 (ECLI:EU:C:2017:127) af dat zelfs als er geen gronden zijn om aan te nemen dat sprake is van systematische tekortkomingen in de asielprocedure en opvangomstandigheden in de aangezochte lidstaat, de Dublinoverdracht op zichzelf een reëel risico op een onmenselijke of vernederende behandeling als bedoeld in artikel 4 van het Handvest met zich kan meebrengen. Dit is met name aan de orde indien overdracht van een zeer zieke vreemdeling een ernstige verslechtering van zijn gezondheidstoestand tot gevolg zal hebben. Verder volgt uit dit arrest, zoals ook de Afdeling in de uitspraken van 3 november 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2980 en 2986) heeft benadrukt, dat niet kan worden uitgesloten dat de overdracht van een asielzoeker met een ernstige mentale of lichamelijke aandoening op zichzelf een reëel en bewezen risico op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van diens gezondheidstoestand zou inhouden. Of dit het geval is moet volgens het Hof worden beoordeeld bij de beslissing over de overdracht van die asielzoeker of in het geval van een rechterlijke procedure, wanneer wordt geoordeeld over de rechtmatigheid van het overdrachtsbesluit, omdat de tenuitvoerlegging daarvan tot een onmenselijke of vernederende behandeling van die asielzoeker zou kunnen leiden. Hieruit volgt dat als een asielzoeker objectieve gegevens overlegt die de bijzondere ernst van zijn gezondheidstoestand en ook de aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen daarvoor van een overdracht aantonen, verweerder bij het nemen van het overdrachtsbesluit dient te beoordelen wat het risico is dat die gevolgen zich voordoen.
4.4.
Door eiser zijn medische stukken ingebracht waaruit volgt dat bij eiser sprake is van genderproblematiek, waarvoor hij is doorverwezen naar een psychiater die is gespecialiseerd in genderproblematiek. Ter zitting heeft eiser aangegeven dat hij sinds een maand wekelijks gesprekken heeft met deze psychiater. Verder heeft eiser aangegeven dat hij suïcidale gedachten heeft.
4.5.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser met de door hem overgelegde medische stukken en zijn verklaringen over zijn eerdere ervaringen in Duitsland niet aannemelijk gemaakt dat hij een kwetsbare persoon is als bedoeld in het arrest Tarakhel en evenmin dat overdracht aan Duitsland een reëel en bewezen risico inhoudt op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van zijn gezondheidstoestand, zoals bedoeld in het arrest in de zaak C.K. e.a. tegen Slovenië.
4.6.
Hoewel uit de overgelegde stukken volgt dat eiser is doorverwezen naar een psychiater in verband met genderproblematiek, volgt hier niet uit dat eiser onder specialistische behandeling staat. De enkele niet-onderbouwde mededeling ter zitting dat hij sinds een maand wekelijks een psychiater spreekt is daartoe onvoldoende. Zelfs als ervan uit zou worden gegaan dat eiser inmiddels onder specialistische behandeling staat, dan volgt nog niet uit objectieve (medische) gegevens dat de aanstaande overdracht aan Duitsland een aanzienlijke en onomkeerbare verslechtering van eisers gezondheidstoestand tot gevolg zal hebben. Evenmin volgt uit de overgelegde medische stukken dat sprake is van risico op suïcide. Gelet hierop blijkt uit de overgelegde medische informatie naar het oordeel van de rechtbank niet dat sprake is van objectieve gegevens die de bijzondere ernst van de gezondheidstoestand en ook de mogelijk onomkeerbare gevolgen daarvoor van een overdracht aantonen.
4.7.
Verweerder heeft zich verder, naar het oordeel van de rechtbank, niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Nederland het meest aangewezen land is om hem te behandelen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat er van mag worden uitgegaan dat de medische voorzieningen in Duitsland vergelijkbaar zijn met die in Nederland, dat Duitsland in staat moet worden geacht de psychische klachten van eiser te kunnen behandelen en dat eiser na aankomst in Duitsland toegang heeft tot de nodige behandeling. Eiser heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. Medisch onderzoek door verweerders BMA is daarom niet geïndiceerd.
4.8.
Ten aanzien van de door eiser genoemde omstandigheden in de Duitse opvang overweegt de rechtbank dat verweerder terecht heeft opgemerkt dat eiser wordt geacht zich bij voorkomende problemen te wenden tot de daartoe aangewezen (hogere) autoriteiten van Duitsland dan wel de geëigende instanties. Eiser heeft niet objectieve stukken onderbouwd dat de Duitse instanties hem niet willen of kunnen helpen. De enkele stelling van eiser dat hij tot twee keer toe heeft geprobeerd een klacht in te dienen bij de receptie van de opvang maar zijn verhaal niet serieus werd genomen, is onvoldoende voor een ander oordeel.
5. Gelet op het voorgaande heeft verweerder in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen aanleiding hoeven zien om met toepassing van de hem op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening toekomende bevoegdheid de asielaanvraag van eiseres toch in behandeling te nemen.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.E. Bakels, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.R. van Veen, griffier.
griffier rechter
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op 21 maart 2019.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.