10. Verweerder heeft aan zijn standpunt dat eiser zijn identiteit niet aannemelijk heeft gemaakt tevens ten grondslag gelegd dat eiser de identiteit van en familierechtelijke relatie met zijn biologische ouders niet heeft aangetoond. Eiser heeft er terecht op gewezen dat dit hem pas in het bestreden besluit voor het eerst is tegengeworpen. Hoewel verweerder in de bezwaarfase een volledige heroverweging mag maken en dus ook met nieuwe tegenwerpingen kan komen in de beslissing op bezwaar, is de rechtbank van oordeel dat eiser in de gelegenheid gesteld had moeten worden om nog in de bezwaarfase aanvullende bewijsstukken in te dienen op dit punt. Naar het oordeel van de rechtbank is er ook op dit punt sprake van een zorgvuldigheidsgebrek.
Familierechtelijke relatie – pleegsituatie
10. Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat ook als eiser zijn identiteit wel aannemelijk zou hebben gemaakt, de aanvraag alsnog moest worden afgewezen omdat de gestelde pleegsituatie niet aannemelijk is gemaakt. De door eiser overgelegde voogdijverklaring (‘power of attorney’) is weliswaar authentiek bevonden, maar kan de gestelde pleegsituatie niet aantonen omdat dit document tardief en op eigen verklaring is opgemaakt, aldus verweerder. Verweerder vindt, anders dan de voorzieningenrechter heeft overwogen, ook niet dat dit document een bevestiging is van een reeds bestaande situatie, omdat verweerder deze situatie überhaupt niet aannemelijk acht. Daartoe overweegt verweerder dat het niet bevreemdend is dat referent als oudere broer een belangrijke rol in het gezin speelde en een sterke band heeft met eiser, maar dat dit nog niet maakt dat hij de rol van pleegvader op zich heeft genomen. Van belang is daarbij ook dat de biologische ouders van eiser nog leven en (nog steeds) een ouderrol vervullen. Uit de voogdijverklaring blijkt ook dat de vader niet ziek is, zodat niet valt in te zien dat hij niet in staat is om voor eiser te zorgen. Ten slotte wijst verweerder erop dat niet met stukken is onderbouwd dat referent financieel verantwoordelijk is voor eiser.
10. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Referent was 22 jaar oud toen eiser, zijn broertje, werd geboren. Tot 2015 hebben zij met hun ouders in hetzelfde huis gewoond. In 2009 is ook de echtgenote van referent bij hen komen wonen en hebben zij kinderen gekregen, met wie eiser samen is opgegroeid. Toen het hele gezin nog bij elkaar woonde, werden de zorgtaken verdeeld tussen de ouders en referent (en later ook zijn echtgenote). In 2015 is referent naar zijn zwager in Kabul gegaan, gevolgd door zijn vrouw en kinderen, die kort daarna werden gevolgd door eiser.
10. De rechtbank stelt, net als de voorzieningenrechter, vast dat het gelet op de hiervoor weergegeven feiten en het (aanzienlijke) leeftijdsverschil tussen eiser en referent niet onaannemelijk is dat eiser referent als vader beschouwt en de kinderen van referent als zijn broer en zussen. Er was in de periode tot 2015 sprake van een samengesteld gezin. In 2015 is een duidelijk onderscheid ontstaan tussen het gezin van referent en dat van zijn ouders. De omstandigheid dat eiser zich in opdracht van zijn vader kort na het vertrek van referent bij het gezin van referent heeft gevoegd en daar sindsdien is gebleven, maakt het aannemelijk dat eiser in Afghanistan tot het gezin van referent behoorde en is blijven behoren. De rechtbank volgt verweerder dan ook niet in zijn standpunt dat uit deze opdracht van vader juist blijkt dat hij nog een ouderrol vervulde. Verder acht de rechtbank van belang dat de voogdijverklaring echt is bevonden. Hieruit blijkt dat referent de voogdij heeft over eiser, dat de biologische vader hiermee heeft ingestemd en dit eerder al mondeling had gedaan. Deze verklaring is weliswaar met het oog op de aanvraag opgesteld, maar daar heeft referent een aannemelijke verklaring voor gegeven. De rechtbank is het met de voorzieningenrechter eens dat de voogdijverklaring moet worden aangemerkt als een bevestiging van een situatie die feitelijk al bestond op het peilmoment, namelijk het moment waarop referent Nederland is ingereisd. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerders standpunt dat eiser de pleegsituatie niet aannemelijk heeft gemaakt onvoldoende is gemotiveerd en daarom geen stand kan houden.
Conclusie
10. Zoals hiervoor onder 9 en 10 is vastgesteld, is er sprake van gebreken in het bestreden besluit voor zover dat ziet op verweerders primaire standpunt dat eiser zijn identiteit niet aannemelijk heeft gemaakt. Omdat verweerders subsidiaire standpunt niet in stand kan blijven, zoals hiervoor onder 13 is overwogen, ziet de rechtbank aanleiding om een tussenuitspraak te doen en verweerder in de gelegenheid te stellen de gebreken in het bestreden besluit te (laten) herstellen.Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuw besluit, na of tegelijkertijd met intrekking van het bestreden besluit.