ECLI:NL:RBDHA:2019:3353

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 april 2019
Publicatiedatum
8 april 2019
Zaaknummer
AWB 19 / 455
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake de aanvraag tot verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, wordt de zaak behandeld van een eiser die beroep heeft ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die de Afghaanse nationaliteit bezit, heeft een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis, na de afwijzing van zijn aanvraag door verweerder. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid, omdat verweerder niet heeft voldaan aan zijn vergewisplicht. Eiser heeft zijn identiteit en de familierechtelijke relatie met zijn referent, zijn broer, onderbouwd met documenten, maar verweerder heeft deze onvoldoende gemotiveerd afgewezen. De rechtbank stelt vast dat de Afghaanse ambassade de authenticiteit van de tazkera van eiser bevestigt, maar dat Bureau Documenten twijfelt aan de inhoud. De rechtbank concludeert dat de inhoud van het rapport van Bureau Documenten onvoldoende inzichtelijk is en dat verweerder de gebreken in het bestreden besluit moet herstellen. De rechtbank geeft verweerder acht weken de tijd om de gebreken te herstellen en houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 19/455
V-nummer: [nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] eiser,
gemachtigde: mr. J.E. de Poorte,
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 24 december 2018 (het bestreden besluit).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 7 maart 2019. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens waren aanwezig [naam 2] (referent) en M. Momand (tolk). Verweerder is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Overwegingen

Eiser is geboren op [geboortedatum] en bezit de Afghaanse nationaliteit. Referent, de broer van eiser, heeft op 14 september 2017 een verblijfsvergunning asiel gekregen. Op 5 december 2017 heeft hij namens eiser een aanvraag ingediend tot verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis. Referent stelt de pleegvader van eiser te zijn. Bij besluit van 31 mei 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder deze aanvraag afgewezen.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit en tevens de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van 23 november 2018 heeft de voorzieningenrechter dit verzoek deels toegewezen, in die zin dat verweerder wordt opgedragen om uiterlijk op 1 januari 2019 te beslissen op het bezwaar. [1]
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en de afwijzing gehandhaafd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser zijn identiteit en de familierechtelijke relatie met referent niet aannemelijk heeft gemaakt.
4. Op wat eiser daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Identiteit
5. Ter onderbouwing van zijn identiteit heeft eiser een originele tazkera en een paspoort overgelegd. Verweerder heeft de tazkera laten onderzoeken door Bureau Documenten (BD). BD stelt in haar verklaring van onderzoek van 15 februari 2018 dat de tazkera hoogstwaarschijnlijk niet (in deze gewijzigde staat) bevoegd is opgemaakt en afgegeven, omdat: (i) bij de rubrieken beroep en geslacht gegevens met correctievloeistof zijn verwijderd en er nieuwe gegevens over de correctievloeistof zijn aangebracht, (ii) in de rubrieken waar gegevens m.b.t. de afgifte, leeftijd en registratie vermeld staan gegevens met een afwijkende inkt zijn gewijzigd en (iii) m.b.t. de opmaak en afgifte onregelmatigheden zijn aangetroffen.
6. Eiser heeft bij wijze van contra-expertise drie verklaringen van de Afghaanse ambassade in Den Haag overgelegd (van 10 september 2018, 1 november 2018 en 23 januari 2019). De ambassade stelt dat (i) het nummer dat in de tazkera staat vermeld betrekking heeft op eiser, wat door het ministerie van Buitenlandse Zaken van Afghanistan is bekrachtigd, en dat (ii) de gegevens in de rubrieken beroep en geslacht zijn gecorrigeerd door verantwoordelijke medewerkers van de Afghaanse autoriteiten die tazkera’s afgeven, waarbij is toegelicht dat hij man en student is en dat de aangebrachte correcties authentiek zijn en zijn voorzien van handtekeningen en stempels van de autoriteiten.
7. Bij het verweerschrift heeft verweerder een weerwoord van BD van 27 februari 2019 overgelegd. Daarin stelt BD voorop dat specificaties betreffende de afwijkingen die zij hebben vastgesteld niet in detail vermeld worden in de verklaring van onderzoek, omdat deze informatie vaak van dien aard is dat het openbaar maken daarvan (toekomstige) onderzoeksprocessen schade kan toebrengen. BD twijfelt niet aan de echtheid van de verklaringen van de ambassade, maar wel aan de inhoud. Het ging in deze zaak niet alleen om de gecorrigeerde gegevens waarbij correctievloeistof is gebruikt. Het ging ook om andere onregelmatigheden met betrekking tot de opmaak en afgifte. BD ziet daarom geen reden om de conclusie uit de verklaring van onderzoek van 15 februari 2018 te wijzigen.
8. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling [2] is voor de beoordeling of een door een vreemdeling overgelegd document authentiek is, een specifieke deskundigheid vereist die verweerder noch de bestuursrechter heeft. [3] Een rapport van BD is volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling een deskundigenadvies aan verweerder ten behoeve van de uitvoering van zijn bevoegdheden. Indien verweerder een deskundigenadvies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, moet verweerder zich ervan vergewissen dat dit - naar wijze van totstandkoming - zorgvuldig en - naar inhoud - inzichtelijk en concludent is. Voor toetsing van het standpunt van verweerder over de inzichtelijkheid van een deskundigenrapport, is niet vereist dat de vreemdeling die tegen dat standpunt een beroepsgrond voordraagt een contra-expertise overlegt. [4] Indien verweerder heeft voldaan aan zijn vergewisplicht, kan de vreemdeling de inhoud van het rapport van BD alleen nog met succes bestrijden door een contra-expertise in te brengen. [5]
9. De rechtbank stelt voorop dat de Afghaanse ambassade heeft bevestigd dat het nummer dat op de tazkera staat, betrekking heeft op eiser en dat de tazkera, inclusief de daarop aangebrachte wijzigingen, authentiek is. BD volhardt in haar standpunt dat er sprake is van ‘onregelmatigheden met betrekking tot de opmaak en afgifte’ van de tazkera. BD geeft echter geen enkele toelichting op deze onregelmatigheden, zodat onduidelijk is wat dit precies voor onregelmatigheden zijn. Op deze manier is het voor eiser, of de Afghaanse ambassade, ook niet mogelijk om inhoudelijk op het standpunt van BD te reageren. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de inhoud van het rapport van BD onvoldoende inzichtelijk is. Verweerder had BD moeten vragen om haar conclusies meer inzichtelijk te maken. Dit betekent dat verweerder niet heeft voldaan aan de op grond van artikel 3:2 van de Awb [6] op hem rustende vergewisplicht. Het bestreden besluit is daarom onvoldoende zorgvuldig voorbereid en verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd dat eiser niet aan de voorwaarden voor nareis voldoet.
10. Verweerder heeft aan zijn standpunt dat eiser zijn identiteit niet aannemelijk heeft gemaakt tevens ten grondslag gelegd dat eiser de identiteit van en familierechtelijke relatie met zijn biologische ouders niet heeft aangetoond. Eiser heeft er terecht op gewezen dat dit hem pas in het bestreden besluit voor het eerst is tegengeworpen. Hoewel verweerder in de bezwaarfase een volledige heroverweging mag maken en dus ook met nieuwe tegenwerpingen kan komen in de beslissing op bezwaar, is de rechtbank van oordeel dat eiser in de gelegenheid gesteld had moeten worden om nog in de bezwaarfase aanvullende bewijsstukken in te dienen op dit punt. Naar het oordeel van de rechtbank is er ook op dit punt sprake van een zorgvuldigheidsgebrek.
Familierechtelijke relatie – pleegsituatie
10. Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat ook als eiser zijn identiteit wel aannemelijk zou hebben gemaakt, de aanvraag alsnog moest worden afgewezen omdat de gestelde pleegsituatie niet aannemelijk is gemaakt. De door eiser overgelegde voogdijverklaring (‘power of attorney’) is weliswaar authentiek bevonden, maar kan de gestelde pleegsituatie niet aantonen omdat dit document tardief en op eigen verklaring is opgemaakt, aldus verweerder. Verweerder vindt, anders dan de voorzieningenrechter heeft overwogen, ook niet dat dit document een bevestiging is van een reeds bestaande situatie, omdat verweerder deze situatie überhaupt niet aannemelijk acht. Daartoe overweegt verweerder dat het niet bevreemdend is dat referent als oudere broer een belangrijke rol in het gezin speelde en een sterke band heeft met eiser, maar dat dit nog niet maakt dat hij de rol van pleegvader op zich heeft genomen. Van belang is daarbij ook dat de biologische ouders van eiser nog leven en (nog steeds) een ouderrol vervullen. Uit de voogdijverklaring blijkt ook dat de vader niet ziek is, zodat niet valt in te zien dat hij niet in staat is om voor eiser te zorgen. Ten slotte wijst verweerder erop dat niet met stukken is onderbouwd dat referent financieel verantwoordelijk is voor eiser.
10. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Referent was 22 jaar oud toen eiser, zijn broertje, werd geboren. Tot 2015 hebben zij met hun ouders in hetzelfde huis gewoond. In 2009 is ook de echtgenote van referent bij hen komen wonen en hebben zij kinderen gekregen, met wie eiser samen is opgegroeid. Toen het hele gezin nog bij elkaar woonde, werden de zorgtaken verdeeld tussen de ouders en referent (en later ook zijn echtgenote). In 2015 is referent naar zijn zwager in Kabul gegaan, gevolgd door zijn vrouw en kinderen, die kort daarna werden gevolgd door eiser.
10. De rechtbank stelt, net als de voorzieningenrechter, vast dat het gelet op de hiervoor weergegeven feiten en het (aanzienlijke) leeftijdsverschil tussen eiser en referent niet onaannemelijk is dat eiser referent als vader beschouwt en de kinderen van referent als zijn broer en zussen. Er was in de periode tot 2015 sprake van een samengesteld gezin. In 2015 is een duidelijk onderscheid ontstaan tussen het gezin van referent en dat van zijn ouders. De omstandigheid dat eiser zich in opdracht van zijn vader kort na het vertrek van referent bij het gezin van referent heeft gevoegd en daar sindsdien is gebleven, maakt het aannemelijk dat eiser in Afghanistan tot het gezin van referent behoorde en is blijven behoren. De rechtbank volgt verweerder dan ook niet in zijn standpunt dat uit deze opdracht van vader juist blijkt dat hij nog een ouderrol vervulde. Verder acht de rechtbank van belang dat de voogdijverklaring echt is bevonden. Hieruit blijkt dat referent de voogdij heeft over eiser, dat de biologische vader hiermee heeft ingestemd en dit eerder al mondeling had gedaan. Deze verklaring is weliswaar met het oog op de aanvraag opgesteld, maar daar heeft referent een aannemelijke verklaring voor gegeven. De rechtbank is het met de voorzieningenrechter eens dat de voogdijverklaring moet worden aangemerkt als een bevestiging van een situatie die feitelijk al bestond op het peilmoment, namelijk het moment waarop referent Nederland is ingereisd. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerders standpunt dat eiser de pleegsituatie niet aannemelijk heeft gemaakt onvoldoende is gemotiveerd en daarom geen stand kan houden.
Conclusie
10. Zoals hiervoor onder 9 en 10 is vastgesteld, is er sprake van gebreken in het bestreden besluit voor zover dat ziet op verweerders primaire standpunt dat eiser zijn identiteit niet aannemelijk heeft gemaakt. Omdat verweerders subsidiaire standpunt niet in stand kan blijven, zoals hiervoor onder 13 is overwogen, ziet de rechtbank aanleiding om een tussenuitspraak te doen en verweerder in de gelegenheid te stellen de gebreken in het bestreden besluit te (laten) herstellen. [7] Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuw besluit, na of tegelijkertijd met intrekking van het bestreden besluit.
15. Om de gebreken te herstellen, moet verweerder (of BD) inzichtelijk maken welke onregelmatigheden met betrekking de opmaak en afgifte van de tazkera hebben geleid tot de conclusie dat deze hoogstwaarschijnlijk niet (in deze gewijzigde staat) bevoegd is opgemaakt en afgegeven. De rechtbank geeft verweerder daarbij in overweging dat indien BD bepaalde specificaties niet openbaar wil maken, gebruik kan worden gemaakt van de geheimhoudingsprocedure uit artikel 8:29 van de Awb.
15. Ook dient verweerder eiser voldoende in de gelegenheid te stellen om te reageren op zijn standpunt dat de identiteit van eisers ouders niet aannemelijk is gemaakt. Daarbij dient eiser voldoende tijd te krijgen om zijn reactie eventueel met stukken te onderbouwen. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder de gebreken kan herstellen op acht weken na verzending van deze tussenuitspraak.
15. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
15. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
  • draagt verweerder op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken te herstellen;
  • stelt verweerder in de gelegenheid om binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak de gebreken te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Karsten-Badal, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.A. Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 april 2019.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, van 23 november 2018, AWB 18/6587, niet gepubliceerd.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
3.zie onder meer ECLI:NL:RVS:2013:1232
4.zie onder meer ECLI:NL:RVS:2013:2116
6.Algemene wet bestuursrecht
7.Artikel 8:80a en artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb