Overwegingen
1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Pakistaanse nationaliteit te bezitten.
2. Eiser heeft op 14 november 2017 een aanvraag ingediend om verlening van een visum voor kort verblijf. Daarbij heeft hij verklaard dat hij twee weken naar Nederland wil komen voor toeristische doeleinden. Bij besluit van 27 november 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
3. Bij het bestreden besluit is eisers bezwaar kennelijk ongegrond verklaard. Op wat eiser daartegen aanvoert wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. De rechtbank moet ambtshalve beoordelen of het beroep ontvankelijk is. In deze zaak rijst de vraag of eiser het beroep tijdig heeft ingediend.
5. Op grond van artikel 69, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 geldt, in afwijking van artikel 6:7 van de Awb, voor het indienen van het beroepschrift een termijn van vier weken. Eisers beroepschrift is op 8 oktober 2018 en daarmee buiten de gestelde indieningstermijn ontvangen.
6. Op grond van artikel 6:11 van de Awb onderzoekt de rechtbank of een termijnoverschrijding verschoonbaar is. De rechtbank stelt vast dat eiser tijdige ontvangst van het bestreden besluit heeft ontkend. Dit heeft hij onderbouwd door het toezenden aan de rechtbank van de originele enveloppe waarin hij het bestreden besluit in Pakistan heeft ontvangen.
7. In deze omstandigheden ligt het op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) op de weg van verweerder om aannemelijk te maken dat het bestreden besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Indien geen gebruik is gemaakt van aangetekende verzending, zoals in dit geval, dient het bestuursorgaan aannemelijk te maken dat het besluit is verzonden. Daarbij mag ervan uit worden gegaan dat per post verzonden stukken doorgaans op het daarop vermelde adres worden bezorgd. Verder is in ieder geval vereist dat het stuk is voorzien van een verzenddatum en dat het bestuursorgaan een deugdelijke verzendadministratie voert. Bij wijze van voorbeeld wijst de rechtbank op de uitspraak van de Afdeling van 6 juni 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1869). 8. In het verweerschrift heeft verweerder meegedeeld dat het bestreden besluit in eerste instantie is verzonden per diplomatieke post aan de ‘RSO AZI’, maar dat hiervan geen verzend- of ontvangstbewijs beschikbaar is. Daarnaast heeft verweerder het bestreden besluit tweemaal verzonden door middel van het geven van een opdracht voor centrale verzending in zijn geautomatiseerde systeem ‘Indigo’. Verweerder heeft daarbij een uiteenzetting gegeven van de manier waarop de verzendopdracht door het zogenoemde verzendhuis wordt verwerkt. Ook wijst verweerder erop dat blijkens de aanbiedingsbrief bij het bestreden besluit het adres is aangehouden dat eiser zelf op het bezwaarschrift heeft vermeld.
9. In de uitspraak van de Afdeling van 30 januari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:358) is de hierboven beschreven verzendmethode via het verzendhuis van verweerder als een correcte wijze van bekendmaking aangenomen. De rechtbank stelt echter vast dat verweerder heeft verzuimd om eisers postcode (10250) te vermelden. Hoewel eiser deze niet op zijn bezwaarschrift heeft opgenomen, had verweerder op grond van het dossier wel met de postcode bekend moeten zijn. Zo blijkt deze uit de enveloppe waarin de aanvraag is ontvangen. Eiser heeft het bestreden besluit uiteindelijk wel ontvangen. Door het toezenden van de originele enveloppe, waarop een datumstempel is geplaatst, heeft eiser aannemelijk gemaakt dat hij het bestreden besluit pas op 11 september 2018 heeft ontvangen. Het beroepschrift is binnen vier weken na die datum ontvangen per post vanuit Pakistan. 10. De rechtbank ziet hierin voldoende aanleiding om aan te nemen dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. De rechtbank zal het beroep dan ook inhoudelijk behandelen.
11. Op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, ten derde, van de Verordening (EG) Nr. 810/2009 (Visumcode) wordt een visum geweigerd indien de aanvrager niet heeft aangetoond over voldoende middelen van bestaan te beschikken.
12. Op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, ten tweede, en onder b, van de Visumcode wordt een visum geweigerd indien de aanvrager het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet heeft aangetoond of indien er redelijke twijfel bestaat over de betrouwbaarheid van zijn verklaringen of zijn voornemen om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum.
13. Uit het toepasselijke gemeenschapsrecht vloeit voort dat het aan de aanvrager is om zijn verblijfsdoel en zijn tijdige terugkeer naar het land van herkomst aannemelijk te maken. Bij het onderzoek of er een redelijke twijfel bestaat over het voornemen van de aanvrager om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum komt verweerder een ruime beoordelingsruimte toe. De rechtbank verwijst hierbij naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 december 2013 in de zaak Koushkaki tegen Duitsland (C-84/12). De bestuursrechter kan dit oordeel van verweerder dan ook slechts terughoudend toetsen.
14. Verweerder heeft aan eiser tegengeworpen dat uit de door hem overgelegde bankafschriften is gebleken dat eerst kort voor de aanvraag hoge stortingen zijn gedaan en dat daarbij niet kan worden vastgesteld dat het gaat om inkomsten uit arbeid.
15. Eiser voert aan dat verweerder niet heeft onderkend dat hij afschriften heeft overgelegd van twee bankrekeningen bij verschillende banken en dat daarop al geruime tijd voldoende saldo staat.
16. Zoals in het aanvullend verweerschrift terecht wordt opgemerkt, heeft verweerder de afschriften van beide rekeningen kenbaar in de besluitvorming betrokken. Op het afschrift van 7 december 2017 van een rekening van eiser en zijn vrouw bij de ‘Bank of Azad Jammu & Kashmir’ zijn de transacties zichtbaar met ingang van 30 april 2017. Duidelijk blijkt dat het overgrote deel van het bedrag op de rekening bestaat uit stortingen van contant geld in de periode van 12 oktober 2017 tot en met 10 november 2017. Op het afschrift van 1 december 2017 van eiser van ‘United Bank’ zijn de transacties zichtbaar met ingang van 1 mei 2017. Duidelijk blijkt dat het overgrote deel van het bedrag op de rekening bestaat uit stortingen van contant geld in de periode van 18 september 2017 tot en met 23 november 2017. Dit betreft inderdaad een periode kort voor het indienen van de aanvraag. Uit de afschriften kan bovendien niet worden opgemaakt waar het gestorte geld van afkomstig is. Eiser heeft daarover in bezwaar noch in beroep uitleg gegeven. Daarmee staat onvoldoende vast dat eiser vrijelijk over de bedragen op de rekeningen kan beschikken.
17. Verweerder heeft gelet op het voorgaande in redelijkheid kunnen overwegen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij over voldoende middelen van bestaan beschikt.
Doel en omstandigheden van het verblijf
18. Daarnaast heeft verweerder aan eiser tegengeworpen dat hij zijn reisdoel onvoldoende heeft onderbouwd en dat er twijfels zijn aan zijn voornemen om het Nederlandse grondgebied tijdig te verlaten. Daarbij wijst verweerder erop dat de data op de door eiser overgelegde hotelreservering (18 december 2017 tot 2 januari 2018) niet overeenkomen met de data waarop hij stelt in Nederland te willen verblijven (10 december 2017 tot 2 januari 2018) en dat eiser niet heeft aangegeven wat hij precies in Nederland komt doen.
19. Eiser voert aan dat hij steeds voornemens is geweest om in de periode 18 december 2017 tot 2 januari 2018 naar Nederland te komen, zodat de data wel overeen komen. Daarnaast voert eiser aan dat hij heeft kunnen volstaan met het aankruisen van het vakje ‘toerisme’ op het aanvraagformulier en dat hem door het vereisen van een aanvullende motivering het recht wordt ontnomen om Nederland te bezoeken voor ‘sightseeing, culturele monitoring, liefde voor uitwisseling tussen naties en rust buiten het drukke schema van het leven.’
20. Ten aanzien van de data is de rechtbank met eiser van oordeel dat verweerder er ten onrechte vanuit is gegaan dat hij met ingang van 10 december 2018 in Nederland wilde verblijven. Op het aanvraagformulier, waar verweerder op wijst, is namelijk slecht leesbaar wat er bij het betreffende veld is ingevuld, terwijl uit de begeleidende brief van eiser bij de aanvraag duidelijk blijkt dat hij met ingang van 18 december 2017 Nederland wilde bezoeken. Dit komt dus wel overeen met de voorgenomen aankomstdatum op de door eiser overgelegde hotelreservering. Dit kan eiser echter niet baten gelet op het volgende.
21. Zoals in het aanvullend verweerschrift terecht is overwogen, vereist de Visumcode dat de aanvrager het doel en de omstandigheden van zijn voorgenomen verblijf aannemelijk maakt. Anders dan eiser in beroep aanvoert, heeft verweerder dan ook op goede gronden van eiser een nadere uiteenzetting verwacht van de invulling van zijn voorgenomen verblijf in Nederland. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat eiser weliswaar toerisme als doel heeft genoemd, maar dat hij geenszins heeft uitgelegd hoe hij zijn verblijf in Nederland concreet had willen invullen. In bezwaar of in beroep is dit niet alsnog gebeurd.
22. Verweerder heeft gelet op het voorgaande in redelijkheid kunnen overwegen dat eiser het doel en de omstandigheden van zijn voorgenomen verblijf in Nederland niet aannemelijk heeft gemaakt.
23. Gebleken is dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor verlening van een visum voor kort verblijf. Verweerder heeft eisers aanvraag in redelijkheid kunnen afwijzen. Voor zover eiser nog aanvoert dat er sprake is van voldoende economische en sociale binding met Pakistan stelt de rechtbank vast dat dit niet in geschil is. Het beroep is ongegrond.
24. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Hamans, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 april 2019.
Afschrift verzonden aan partijen op: