1.2.Naar het oordeel van de rechtbank staat de Terugkeerrichtlijn als zodanig niet in de weg aan de uitvaardiging van het inreisverbod door verweerder aan eiser, terwijl aan eiser reeds een Duits inreisverbod is uitgevaardigd. Uit de rechtspraak van het Hof van Justitie volgt dat de lidstaten bij de toepassing van het Unierecht evenwel de algemene rechtsbeginselen in acht dienen te nemen, waaronder het rechtszekerheidsbeginsel (arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU) van 1 juli 2014, Ålands Vindkraft AB tegen Energimyndigheten, ECLI:EU:C:2014:2037, punt 125). Nu een inreisverbod eiser de toegang tot en het verblijf op het grondgebied van alle lidstaten ontzegt en een eventueel later verblijf op dat grondgebied onrechtmatig maakt (arrest van HvJ-EU van 26 juli 2017, Ouhrami, ECLI:EU:C:2017:590, punt 50), is het naar het oordeel van de rechtbank in strijd met de rechtszekerheid dat verweerder tegen eiser een nieuw inreisverbod uitvaardigt, terwijl de Duitse autoriteiten tegen eiser reeds een inreisverbod hebben uitgevaardigd waarvan de duur verschilt van de duur van het door verweerder uitgevaardigde inreisverbod. De duur van het door verweerder uitgevaardigde inreisverbod is twee jaar, terwijl het Duitse inreisverbod nog geldig is tot 23 januari 2020.
Gelet op het beginsel van Unietrouw, verwoord in artikel 4, derde lid, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, had het op de weg van verweerder gelegen om, nadat hij bekend was geworden met het door de Duitse autoriteiten uitgevaardigde inreisverbod, met deze autoriteiten overleg te plegen en zo nodig van het uitvaardigen van het inreisverbod af te zien. Hiervan is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken. Het betoog van eiser slaagt.
2. Het beroep tegen het inreisverbod is gegrond en de rechtbank vernietigt bestreden besluit 1 voor zover dit zich richt tegen het inreisverbod.
3. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten.
Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.
4. De rechtbank stelt vast dat eiser geen beroepsgronden heeft aangevoerd tegen de maatregel van bewaring. Het toetsingskader van de rechtbank is beperkt in die zin dat slechts enkele punten ambtshalve mogen worden getoetst. Binnen dat toetsingskader heeft de rechtbank geen onregelmatigheden gevonden.
5. Het beroep tegen bestreden besluit 2 is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.