ECLI:NL:RBDHA:2019:4412

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 april 2019
Publicatiedatum
6 mei 2019
Zaaknummer
NL19.8430 en NL19.8475
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen terugkeerbesluit en inreisverbod met betrekking tot Duits inreisverbod

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 april 2019 uitspraak gedaan in een beroep tegen een terugkeerbesluit en een inreisverbod dat door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was uitgevaardigd. Eiser, die al een Duits inreisverbod had, betoogde dat het nieuwe inreisverbod door de Nederlandse autoriteiten in strijd was met de Terugkeerrichtlijn en het beginsel van Unietrouw. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris had moeten overleggen met de Duitse autoriteiten voordat hij een nieuw inreisverbod uitvaardigde, aangezien dit inbreuk maakte op de rechtszekerheid van eiser. De rechtbank vernietigde het terugkeerbesluit voor zover dit het inreisverbod betreft, maar verklaarde het beroep tegen de maatregel van bewaring ongegrond. Eiser werd in de proceskosten vergoed, terwijl de rechtbank geen onregelmatigheden vond in de maatregel van bewaring. De uitspraak werd openbaar gemaakt op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: NL19.8430 en NL19.8475

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 april 2019 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. J.W. de Haan),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. F. Ticheler).

Procesverloop

Bij besluit van 8 april 2019 (bestreden besluit 1) heeft verweerder tegen eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar uitgevaardigd.
Verweerder heeft op diezelfde dag aan eiser de maatregel van bewaring (bestreden besluit 2) op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen de besluiten beroep ingesteld. Het beroep tegen het bestreden besluit 2 strekt van rechtswege ook tot toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 april 2019. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.H.P. Buren, als waarnemer voor zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Over bestreden besluit 1
1. Eiser betoogt dat verweerder ten onrechte een inreisverbod tegen hem heeft uitgevaardigd, omdat van meet af aan duidelijk was dat de Duitse autoriteiten reeds een inreisverbod tegen hem hadden uitgevaardigd. Het door verweerder uitgevaardigde inreisverbod doet afbreuk aan het nuttig effect van de Terugkeerrichtlijn, aangezien deze beoogt te voorkomen dat elke lidstaat afzonderlijk terugkeermaatregelen treft. Eiser verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 21 februari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:565).
1.1.
De rechtbank stelt het volgende vast.
Uit het gehoor van 8 april 2019 om 12:19 uur blijkt dat eiser heeft verklaard in Duitsland te zijn veroordeeld voor een diefstal en tegen hem toen ook een inreisverbod is uitgevaardigd. Uit de ID-Staat vreemdelingenrecht van 8 april 2019 om 09:47 uur blijkt dat eiser door de Duitse autoriteiten is gesignaleerd als een niet tot het Schengengebied toe te laten vreemdeling. Dit inreisverbod is geldig tot 23 januari 2020.
De rechtbank merkt hierbij op dat de naam die in de ID-Staat staat vermeld
[naam](met geboortedatum [geboortedatum] ) betreft. De informatie in ID-Staat is op basis van identificatie met biometrie. Verweerder heeft ter zitting nog toegelicht dat de systemen aan de hand van vingerafdrukken worden geraadpleegd. Ter zitting is door de gemachtigde van eiser aangegeven dat eiser en
[naam]dezelfde persoon betreffen en dat eiser de naam heeft aangenomen van zijn huidige vrouw, die in Albanië woont.
1.2.
Naar het oordeel van de rechtbank staat de Terugkeerrichtlijn als zodanig niet in de weg aan de uitvaardiging van het inreisverbod door verweerder aan eiser, terwijl aan eiser reeds een Duits inreisverbod is uitgevaardigd. Uit de rechtspraak van het Hof van Justitie volgt dat de lidstaten bij de toepassing van het Unierecht evenwel de algemene rechtsbeginselen in acht dienen te nemen, waaronder het rechtszekerheidsbeginsel (arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU) van 1 juli 2014, Ålands Vindkraft AB tegen Energimyndigheten, ECLI:EU:C:2014:2037, punt 125). Nu een inreisverbod eiser de toegang tot en het verblijf op het grondgebied van alle lidstaten ontzegt en een eventueel later verblijf op dat grondgebied onrechtmatig maakt (arrest van HvJ-EU van 26 juli 2017, Ouhrami, ECLI:EU:C:2017:590, punt 50), is het naar het oordeel van de rechtbank in strijd met de rechtszekerheid dat verweerder tegen eiser een nieuw inreisverbod uitvaardigt, terwijl de Duitse autoriteiten tegen eiser reeds een inreisverbod hebben uitgevaardigd waarvan de duur verschilt van de duur van het door verweerder uitgevaardigde inreisverbod. De duur van het door verweerder uitgevaardigde inreisverbod is twee jaar, terwijl het Duitse inreisverbod nog geldig is tot 23 januari 2020.
Gelet op het beginsel van Unietrouw, verwoord in artikel 4, derde lid, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, had het op de weg van verweerder gelegen om, nadat hij bekend was geworden met het door de Duitse autoriteiten uitgevaardigde inreisverbod, met deze autoriteiten overleg te plegen en zo nodig van het uitvaardigen van het inreisverbod af te zien. Hiervan is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken. Het betoog van eiser slaagt.
2. Het beroep tegen het inreisverbod is gegrond en de rechtbank vernietigt bestreden besluit 1 voor zover dit zich richt tegen het inreisverbod.
3. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten.
Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.
Over bestreden besluit 2
4. De rechtbank stelt vast dat eiser geen beroepsgronden heeft aangevoerd tegen de maatregel van bewaring. Het toetsingskader van de rechtbank is beperkt in die zin dat slechts enkele punten ambtshalve mogen worden getoetst. Binnen dat toetsingskader heeft de rechtbank geen onregelmatigheden gevonden.
5. Het beroep tegen bestreden besluit 2 is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond;
- vernietigt bestreden besluit 1 voor zover dit zich richt tegen het inreisverbod;
- verklaart het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.024,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Rutten, rechter, in aanwezigheid van mr. H.M. Hsu, griffier.
griffier rechter
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op: 25 april 2019
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 2 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 1 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.