ECLI:NL:RBDHA:2019:4873

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 mei 2019
Publicatiedatum
14 mei 2019
Zaaknummer
NL19.8914 en NL19.8916
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en internationale bescherming in Zweden van minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 mei 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, twee minderjarige kinderen van Syrische nationaliteit, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eisers hebben asielaanvragen ingediend, maar deze zijn door de staatssecretaris niet-ontvankelijk verklaard op grond van het feit dat zij internationale bescherming genieten in Zweden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers in Zweden subsidiaire bescherming hebben gekregen en dat hun moeder daar ook een verblijfstitel voor onbepaalde tijd heeft. De vader van de eisers, die sinds 2015 in Nederland verblijft, heeft verklaard dat hij veel moeite heeft moeten doen om zijn kinderen op te sporen en dat hij toestemming heeft gekregen om hen mee te nemen naar Nederland.

Tijdens de zitting op 2 mei 2019 is de vader van de eisers aanwezig geweest, evenals een tolk. De rechtbank heeft overwogen dat de eisers onvoldoende hebben onderbouwd dat zij een risico lopen op ernstige schade in Zweden, zoals mishandeling door hun moeder en haar nieuwe partner. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het niet aan de staatssecretaris is om te onderzoeken of de verblijfsvergunning van de eisers in Zweden zal worden ingetrokken, en dat de aanvragen terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen aanleiding was voor de staatssecretaris om ambtshalve te beoordelen of de eisers in aanmerking komen voor een reguliere verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM.

De rechtbank heeft de beroepen van de eisers ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gedaan en bekendgemaakt, en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL19.8914 en NL19.8916

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] en [naam 2] , eisers

(gemachtigde: mr. H. Yousef),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. van Raak).

ProcesverloopEisers hebben beroep ingesteld tegen de twee afzonderlijke besluiten van verweerder van 9 april 2019 (de bestreden besluiten).

Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaken NL19.8915 en NL19.8917, plaatsgevonden op 2 mei 2019. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Tevens was [naam 3] aanwezig, de vader van eisers. Als tolk is verschenen A. Nieuwland. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Eisers hebben de Syrische nationaliteit en zijn geboren op [geboortedatum] respectievelijk [geboortedatum 2] . Op 25 april 2018 hebben zij asielaanvragen ingediend. De vader van eisers verblijft sinds augustus 2015 in Nederland en heeft op 15 januari 2016 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gekregen.
Bij de bestreden besluiten heeft verweerder de asielaanvragen van eisers niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), omdat eisers internationale bescherming genieten in Zweden. De Zweedse autoriteiten hebben laten weten dat zij op 17 november 2016 subsidiaire bescherming aan eisers hebben verleend. De moeder van eisers is ook in Zweden en heeft daar subsidiaire bescherming en een verblijfstitel voor onbepaalde tijd gekregen.
De vader van eisers heeft verklaard dat zijn (ex-)echtgenote de kinderen zonder zijn toestemming vanuit Syrië heeft meegenomen naar Zweden. Hij heeft veel moeite moeten doen om ze op te sporen. Uiteindelijk heeft hij toestemming gekregen om de kinderen mee te nemen naar Nederland en heeft de moeder van eisers ermee ingestemd dat zij hun hoofdverblijf in Nederland hebben, bij hun vader. Verder is namens eisers aangevoerd dat zij in Zweden werden mishandeld door hun moeder en haar nieuwe partner. Verweerder is ten onrechte voorbij gegaan aan de bijzondere individuele omstandigheden van eisers die maken dat een overdracht aan Zweden van onevenredige hardheid getuigt en in strijd is met artikel 3 en 8 van het EVRM. [1] De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet in geschil is dat eisers internationale bescherming genieten in Zweden. Dat hun verblijfsvergunning binnenkort zal worden ingetrokken omdat eisers hun hoofdverblijf hebben verplaatst naar Nederland, zoals in beroep is aangevoerd, volgt de rechtbank niet omdat dit in het geheel niet is onderbouwd. Het is ook niet aan verweerder om dat te onderzoeken.
5. Op grond van artikel 3.106a, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) wordt de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd slechts niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, onder a, b of c, van de Vw 2000 indien, naar het oordeel van Onze Minister, alle relevante feiten en omstandigheden in aanmerking nemend, de vreemdeling in het betrokken derde land overeenkomstig de volgende beginselen zal worden behandeld:
(..)
b. er bestaat geen risico op ernstige schade als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, van de Vw 2000, en
(..).
6. De rechtbank volgt eisers niet in hun stelling dat zij een risico lopen op ernstige schade in de hiervoor bedoelde zin. Dat zij zouden worden mishandeld door hun moeder en haar nieuwe partner, is niet met objectieve documenten onderbouwd. Bovendien heeft verweerder er terecht op gewezen dat eisers zich bij voorkomende problemen tot de Zweedse autoriteiten kunnen wenden. Niet is gebleken dat de vader van eisers hulp heeft ingeschakeld van de Zweedse autoriteiten of hulpverleningsinstanties. De rechtbank begrijpt dat de ouders van eisers in een (v)echtscheiding liggen en dat de vader het in het belang van zijn kinderen acht dat zij bij hem in Nederland verblijven. Daarin hoefde verweerder echter geen aanleiding te zien om de asielaanvragen van eisers ontvankelijk te verklaren. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de aanvragen terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard.
7. Vervolgens is in geschil of verweerder aanleiding had moeten zien om ambtshalve te beoordelen of eisers in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning regulier op grond van artikel 8 van het EVRM.
8. Uit artikel 3.6a, tweede lid, van het Vb volgt dat niet ambtshalve wordt beoordeeld of een reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd moet worden verleend, indien een eerste asielaanvraag niet-ontvankelijk is verklaard op grond van artikel 30a van de Vw. Uit artikel 3.6b, aanhef en onder c, volgt dat verweerder daarnaast de algemene bevoegdheid heeft ambtshalve een reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd te verlenen aan de vreemdeling wiens uitzetting in strijd zou zijn met artikel 8 van het EVRM. [2]
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in het geval van eisers niet ten onrechte geen aanleiding gezien om te toetsen aan artikel 8 van het EVRM. Daartoe is met name van belang dat eisers de door hen gestelde feiten en omstandigheden rondom de echtscheiding van de ouders van eisers en de gestelde mishandeling/verwaarlozing van eisers in Zweden onvoldoende hebben onderbouwd met objectieve documenten. Verweerder heeft er ter zitting terecht op gewezen dat eisers inmiddels al een jaar in Nederland verblijven, zodat er voldoende tijd is geweest om alle benodigde documenten en vertalingen daarvan te verzamelen. De dag voor de zitting is er weliswaar nog een vertaling van het ouderschapsplan overgelegd, waarin staat vermeld dat eisers hun hoofdverblijf krijgen bij hun vader, maar verweerder heeft ter zitting terecht enkele kanttekeningen geplaatst bij dit document. Uit de overige stukken blijkt vooral, zoals hiervoor al is overwogen, dat de ouders in een (v)echtscheiding liggen. Het is aan de vader van eisers om aannemelijk te maken dat het in het belang van eisers is om bij hem in Nederland te verblijven. Het is niet aan verweerder om dat in het kader van een asielprocedure ambtshalve te onderzoeken. De rechtbank wijst er tot slot op dat er geen enkel beletsel lijkt te bestaan voor eisers om een aanvraag in te dienen voor een reguliere verblijfsvergunning.
10. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de beroepen ongegrond zijn.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.A. Dijk, griffier.
griffier rechter
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
2.Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:973, en 21 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:567.