ECLI:NL:RBDHA:2019:5290

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 mei 2019
Publicatiedatum
23 mei 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 7566
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om bijzondere bijstand en bezwaar tegen verleende bijstand onder bewind

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 mei 2019 uitspraak gedaan in een geschil over bijzondere bijstand onder bewind. Eiser, die onder bewind is gesteld, heeft bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van bewindvoering. Het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer heeft bij besluit van 20 juli 2018 bijzondere bijstand toegekend voor de periode van 2 juni 2018 tot en met 31 december 2018. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de ingangsdatum van de bijstand, die door verweerder was vastgesteld op 16 mei 2018. Eiser stelt dat de bijstand voor een jaar moet worden toegekend, tot 15 mei 2019, en dat de bewindvoerder ten onrechte extra administratieve lasten wordt opgelegd.

De rechtbank overweegt dat de bewindvoerder, die optreedt als wettelijk vertegenwoordiger van eiser, niet gelijkgesteld kan worden met een derde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent. Het voeren van procedures valt onder de taken van de door de rechtbank benoemde bewindvoerder. De rechtbank komt tot de conclusie dat de bijzondere bijstand terecht is toegekend tot 31 december 2018, om administratieve lasten te voorkomen. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert aan dat de bewindvoerder niet verantwoordelijk is voor het indienen van bezwaarschriften. De rechtbank oordeelt echter dat het aanvragen van bijstand en het maken van bezwaar handelingen zijn die de onder bewind staande goederen betreffen en dus onder de taken van de bewindvoerder vallen.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat de kosten van de bewindvoerder zijn inbegrepen in het salaris dat hij ontvangt voor zijn werkzaamheden. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 18/7566

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 mei 2019 in de zaak tussen

[eiser], te [plaats], eiser

(gemachtigde: [A]),
en

het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Tibben).

Procesverloop

Bij besluit van 20 juli 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser bijzondere bijstand ingevolge de Participatiewet (Pw) toegekend voor de eenmalige aanvangskosten en de periodieke kosten van bewindvoering over de periode van 2 juni 2018 tot en met
31 december 2018.
Bij besluit van 9 oktober 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser, voor zover gericht tegen de toegekende periode, gegrond verklaard en de ingangsdatum vastgesteld op 16 mei 2018. Voor het overige heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 mei 2019. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Eiser ontvangt een bijstandsuitkering.
1.2.
Bij beschikking van 28 mei 2018 heeft de kantonrechter van de rechtbank
Den Haag een bewind gesteld over alle goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan eiser (beschermingsbewind), waarbij tot bewindvoerder van betrokkene is benoemd
[A] (bewindvoerder).
1.3.
De bewindvoerder heeft op 2 juni 2018 bijzondere bijstand ingevolge de Pw aangevraagd voor de kosten van het beschermingsbewind. Uit twee bij de aanvraag gevoegde facturen van eveneens 2 juni 2018 volgt dat voornoemde kosten bestaan uit
€ 628,47 aan intakekosten en € 144,03 aan maandelijkse bewindvoeringskosten.
1.4.
Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag om bijzondere bijstand voor de eenmalige aanvangswerkzaamheden van de bewindvoerder en de periodieke kosten, over de periode van 2 juni 2018 tot en met 31 december 2018, toegekend.
2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de periodieke kosten van bewindvoering worden toegekend van 16 mei 2018 tot en met
31 december 2018, de laatste dag van het kalenderjaar, om te voorkomen dat een eventuele tariefswijziging met ingang van het volgende kalenderjaar tot extra administratieve lasten leidt. Voorts stelt verweerder zich op het standpunt dat het verzoek om proceskostenvergoeding wordt afgewezen, omdat de bewindvoerder ingevolge artikel 1:441, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) procespartij is in de procedure.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert – onder verwijzing naar de Beleidsregels bijzondere bijstand Participatiewet Zoetermeer 2016 (Beleidsregels) – aan dat bijzondere bijstand voor een jaar (twaalf maanden) dient te worden toegekend, zijnde van 16 mei 2018 tot en met 15 mei 2019. Door de praktijk van verweerder wordt de bewindvoerder ten onrechte opgezadeld met extra administratieve lasten. Verder volgt volgens eiser uit het document “Enige richtlijnen voor de bewindvoerder” dat de gemaakte proceskosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) dienen te worden vergoed.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 35, eerste lid, van de Pw is bepaald dat de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, het vermogen, en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
4.2.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Beleidsregels wordt de draagkracht telkens voor de periode van twaalf maanden vastgesteld, beginnend op de eerste dag van de maand waarin de factuur is opgesteld. Wanneer hiertoe evenwel aanleiding bestaat, dient de eerder vastgesteld draagkracht herzien te worden.
4.3.
In de toelichting bij de Beleidsregels is vermeld dat verweerder de draagkracht in principe vaststelt op twaalf maanden. Er kan aanleiding zijn om de draagkracht te wijzigen in individuele gevallen. Afwijken van de periode van twaalf maanden kan ook.
4.4.
Naar het oordeel van de rechtbank is artikel 9 van de Beleidsregels, gelet op de tekst en toelichting bij die bepaling, een zogeheten kan-bepaling die een discretionaire bevoegdheid van verweerder uitdrukt. Gelet hierop en in aanmerking genomen de in het bestreden besluit en verweerschrift gegeven toelichting heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de bijzondere bijstand tot 31 december 2018 is toegekend, ter voorkoming van bijkomende administratieve lasten als gevolg van een tariefswijziging. Temeer nu hierdoor wordt ondervangen dat er naast een nieuwe aanvraag tevens een verzoek tot aanpassing van de bijzondere bijstand vanwege een tariefswijziging moet worden gedaan.
5.1.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van het Bpb kan een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 onderscheidenlijk een vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, of 7:28, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht uitsluitend betrekking hebben op kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
5.2.
Ingevolge artikel 1:431, eerste lid, van het BW kan de kantonrechter ten aanzien van een meerderjarig persoon die als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand dan wel verkwisting of het hebben van problematische schulden, tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen, beschermingsbewind instellen over een of meer van de goederen welke aan die persoon toebehoren of zullen toebehoren.
5.3.
Ingevolge artikel 1:438, eerste lid, van het BW komt, tijdens het bewind, het beheer over de onder bewind staande goederen niet toe aan de rechthebbende maar aan de bewindvoerder.
5.4.
Ingevolge artikel 1:441, eerste lid, van het BW vertegenwoordigt tijdens het bewind de bewindvoerder bij de vervulling van zijn taak de rechthebbende in en buiten rechte. De bewindvoerder draagt zorg voor een doelmatige belegging van het vermogen van de rechthebbende, voor zover dit onder het bewind staat en niet besteed behoort te worden voor een voldoende verzorging van de rechthebbende. De bewindvoerder kan voorts voor de rechthebbende alle handelingen verrichten die aan een goed bewind bijdragen.
5.5.
Tussen partijen is niet in geschil dat [A] op 28 mei 2018 tot bewindvoerder van eiser is benoemd. Gelet op artikel 1:441, eerste lid, van het BW vertegenwoordigt de bewindvoerder eiser in en buiten rechte bij de vervulling van die taak. De bewindvoerder is dus in zoverre de wettelijk vertegenwoordiger van eiser. Dat betekent dat de bewindvoerder in onderhavige zaak in eigen naam en voor rekening van eiser mag optreden als formele procespartij.
5.6.
Met betrekking tot eisers betoog dat uit “Enige richtlijnen voor de bewindvoerder” volgt dat een bezwaar indienen niet tot procederen behoort en derhalve geen taak is van de bewindvoerder, overweegt de rechtbank het volgende. Op grond van artikel 1:431, eerste lid, van het BW voert de bewindvoerder bewind over alle goederen die aan eiser (zullen) toebehoren, vanaf het moment van de onderbewindstelling. Onder die goederen worden niet alleen begrepen geacht de stoffelijke dingen, maar ook vermogensrechten. Het bewind strekt dus tot het veilig stellen van de vermogensrechtelijke belangen van eiser, waaronder zijn toekomstige vermogensrechten. Het aanvragen van bijzondere bijstand en het procederen daarover raakt, in het licht van artikel 1:431, eerste lid, van het BW, een vermogensrechtelijk belang. Immers, het nalaten van het indienen van een aanvraag of van een bezwaarschrift kan leiden tot een verslechtering – ten opzichte van de situatie waarin deze wél zouden zijn ingediend – van de vermogensrechtelijke positie van eiser. De rechtbank is dientengevolge van oordeel dat het doen van een verzoek om (bijzondere) bijstand en het maken van bezwaar tegen de aan eiser verleende (bijzondere) bijstand, handelingen zijn die de onder bewind staande goederen betreffen. Deze handelingen vallen daarmee onder de aan de bewindvoerder opgedragen taak (zie in dit kader ook de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 12 juni 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1831).
5.7.
De rechtbank verwijst in dit kader voorts naar de door de minister van Justitie en de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gegeven antwoorden op Tweede-Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2005-2006, nr. 1763 vergaderjaar 2008-2009, nr. 3725), kort gezegd inhoudende dat een bewindvoerder, gelet op het doel van de onderbewindstelling, zonder machtiging van de rechthebbende een aanvraag om bijzondere bijstand en een bezwaarschrift tegen de weigering daarvan kan indienen.
5.8.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank met verweerder geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Daartoe overweegt de rechtbank dat een bewindvoerder die optreedt als wettelijk vertegenwoordiger van een natuurlijk persoon niet kan worden gelijkgesteld met een derde die beroepsmatig rechtsbijstand verleend, omdat het voeren van procedures onderdeel is van een door de rechtbank benoemde bewindvoerder. Dit betekent dat het salaris van een bewindvoerder mede is bedoeld om de kosten te dekken die procederen met zich brengt. De door de bewindvoerder gemaakte kosten zijn naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet aan te merken als door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de zin van artikel 1, aanhef en onder a, van het Bpb.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.X. Cozijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. C.A.W. Zijlstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 mei 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.