ECLI:NL:RBDHA:2019:5290
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om bijzondere bijstand en bezwaar tegen verleende bijstand onder bewind
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 mei 2019 uitspraak gedaan in een geschil over bijzondere bijstand onder bewind. Eiser, die onder bewind is gesteld, heeft bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van bewindvoering. Het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer heeft bij besluit van 20 juli 2018 bijzondere bijstand toegekend voor de periode van 2 juni 2018 tot en met 31 december 2018. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de ingangsdatum van de bijstand, die door verweerder was vastgesteld op 16 mei 2018. Eiser stelt dat de bijstand voor een jaar moet worden toegekend, tot 15 mei 2019, en dat de bewindvoerder ten onrechte extra administratieve lasten wordt opgelegd.
De rechtbank overweegt dat de bewindvoerder, die optreedt als wettelijk vertegenwoordiger van eiser, niet gelijkgesteld kan worden met een derde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent. Het voeren van procedures valt onder de taken van de door de rechtbank benoemde bewindvoerder. De rechtbank komt tot de conclusie dat de bijzondere bijstand terecht is toegekend tot 31 december 2018, om administratieve lasten te voorkomen. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert aan dat de bewindvoerder niet verantwoordelijk is voor het indienen van bezwaarschriften. De rechtbank oordeelt echter dat het aanvragen van bijstand en het maken van bezwaar handelingen zijn die de onder bewind staande goederen betreffen en dus onder de taken van de bewindvoerder vallen.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat de kosten van de bewindvoerder zijn inbegrepen in het salaris dat hij ontvangt voor zijn werkzaamheden. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.