ECLI:NL:RBDHA:2019:5293
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de status als ondernemer voor de inkomstenbelasting en de gevolgen van overschrijding van de redelijke termijn in belastingzaken
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 mei 2019 uitspraak gedaan in een belastingkwestie waarbij eiser, die in 2013 werkzaamheden verrichtte voor een enkele opdrachtgever, de inspecteur van de Belastingdienst aanvocht. Eiser stelde dat hij als ondernemer moest worden aangemerkt, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet aannemelijk had gemaakt dat hij een onderneming dreef. Eiser had slechts één opdrachtgever en was volledig afhankelijk van deze opdrachtgever voor zijn werkzaamheden. De rechtbank concludeerde dat het resultaat van de werkzaamheden niet als winst uit onderneming kon worden aangemerkt, maar als resultaat uit overige werkzaamheden. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard.
Daarnaast heeft eiser geklaagd over de duur van de procedure, wat leidde tot een verzoek om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelde vast dat de redelijke termijn was overschreden met 1 jaar en 5 maanden, wat resulteerde in een schadevergoeding van € 1.500. De rechtbank verdeelde de schadevergoeding tussen de verweerder en de Staat, waarbij verweerder € 706 en de Staat € 794 moest betalen. Tevens werd de vergoeding van het griffierecht en de proceskosten toegewezen, waarbij de rechtbank de proceskosten op € 512 vaststelde. De overige kosten van eiser werden niet voor vergoeding in aanmerking genomen.
De rechtbank heeft de uitspraak openbaar uitgesproken en partijen geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending.