ECLI:NL:RBDHA:2019:5764

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juni 2019
Publicatiedatum
5 juni 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 7296
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning AOW-pensioen naar norm voor gehuwde ondanks duurzaam gescheiden leven

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 juni 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een vrouw die een AOW-pensioen aanvroeg, en de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (Svb). Eiseres had op 27 mei 2018 een aanvraag ingediend voor een AOW-pensioen, maar de Svb kende haar dit pensioen toe naar de norm voor een gehuwde, ondanks haar claim dat zij duurzaam gescheiden leefde van haar echtgenoot. Eiseres voerde aan dat zij en haar echtgenoot al sinds 11 augustus 2010 gescheiden leefden en dat hun financiële verstrengeling slechts het gevolg was van gezamenlijke eigendommen, zoals onroerend goed. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet voldoende had aangetoond dat er sprake was van duurzaam gescheiden leven. De rechtbank baseerde haar oordeel op de definitie van duurzaam gescheiden leven zoals vastgesteld door de Centrale Raad van Beroep (CRvB) en de Hoge Raad. De rechtbank concludeerde dat de financiële verstrengeling tussen eiseres en haar echtgenoot, waaronder gezamenlijke huuropbrengsten en een gezamenlijke rekening, erop wijst dat zij niet als duurzaam gescheiden konden worden aangemerkt. Eiseres' beroep op het gelijkheidsbeginsel werd ook afgewezen, omdat zij geen concrete gevallen had aangedragen ter ondersteuning van haar stelling. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van de Svb om het AOW-pensioen naar de norm voor een gehuwde toe te kennen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 18/7296

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 juni 2019 in de zaak tussen

[EISER], te [PLAATS], eiseres

en

de raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (Svb), verweerder.

(gemachtigde: mr. K. Verbeek).

Procesverloop

Bij besluit van 30 mei 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres met ingang van 15 augustus 2018 een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) toegekend.
Bij besluit van 27 september 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 april 2019. Eiseres is verschenen, vergezeld van haar zoon [A]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op 27 mei 2018 heeft eiseres een aanvraag om een AOW-pensioen ingediend. Op 28 mei 2018 heeft eiseres verweerder aanvullend meegedeeld dat zij weliswaar getrouwd is, maar sinds 11 augustus 2010 duurzaam gescheiden leeft van haar echtgenoot.
2.1
Bij het primaire besluit heeft verweerder eiseres met ingang van 15 augustus 2018 een pensioen op grond van de AOW toegekend naar de norm voor een gehuwde.
2.2
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er sprake is van een zodanige financiële verstrengeling dat niet gesproken kan worden van duurzaam gescheiden leven.
3. Eiseres voert aan dat zij aan alle voorwaarden voor duurzaam gescheiden leven voldoet. Zij verwijst daarbij naar de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 30 mei 1973, 5 september 1989 en 5 oktober 1989. Zij en haar echtgenoot willen en kunnen niet meer samenwonen en leiden een totaal eigen leven, hetgeen ook voor de buitenwereld duidelijk is. Haar echtgenoot komt hooguit eenmaal per maand even bij haar langs. Voor zover er al sprake is van een financiële verstrengeling, is dat louter het gevolg van het feit dat zij als zelfstandigen hun pensioen hebben geregeld via het bezit van onroerend goed. Aan ieder van hen beiden komt de helft van de huuropbrengsten toe. Verder is er een huisje in Frankrijk dat gezamenlijk bezit is, maar waar zij nooit gezamenlijk verblijven. Eiseres doet tot slot een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Zij weet van situaties waarin mensen beiden een eigen huis hebben, feitelijk wel samenwonen maar toch een AOW-uitkering ontvangen naar de norm van een ongehuwde.
4.1
Artikel 9 van de AOW onderscheidt - voor zover hier van belang - een ouderdomspensioen voor de ongehuwde pensioengerechtigde en de gehuwde pensioengerechtigde.
4.2
Op grond van artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW, wordt als ongehuwde mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij is gehuwd.
5.1
Volgens vaste rechtspraak van de CRvB is van duurzaam gescheiden leven van gehuwden sprake indien de toestand is ontstaan dat, na de door beiden of één van hen gewilde verbreking van de echtelijke samenleving, ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt alsof hij niet met de ander gehuwd was en deze toestand door beiden of één van hen als bestendig is bedoeld.
5.2
De Hoge Raad legt het begrip duurzaam gescheiden leven op dezelfde wijze uit als de CRvB, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 11 juni 2010 (ECLI:NL:HR:2010:BL7267). Bij gehuwden is niet doorslaggevend of zij een gezamenlijke huishouding vormen. Zij hebben geen samenwoningsplicht, maar wel een wettelijke verplichting tot wederzijdse hulp en bijstand, waardoor tussen hen van een hechtere economische eenheid moet worden uitgegaan dan tussen ongehuwd samenwonenden.
6.1
Aangezien een huwelijk (en in dit geval het voortbestaan ervan) een echtelijke samenleving veronderstelt, is het aan eiseres om aannemelijk te maken dat van duurzaam gescheiden leven sprake is. Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres hier niet in geslaagd.
6.2
Uit de onder 5.1 en 5.2 genoemde jurisprudentie blijkt dat het begrip “duurzaam gescheiden” juridisch moet worden uitgelegd. De door eiseres genoemde omstandigheden dat zij en haar echtgenoot al geruime tijd niet meer samenwonen, dat zij een totaal eigen leven leiden en dat dit ook voor de buitenwereld duidelijk is, zijn daarom in dit verband van belang, maar niet per definitie van doorslaggevende betekenis. Zoals eiseres ter zitting heeft bevestigd, hebben zij en haar echtgenoot gezamenlijk onroerend goed in eigendom. Daarbij blijkt uit het dossier en het verhandelde ter zitting dat het beheer in handen is van de echtgenoot van eiseres en dat hij haar de helft van de huuropbrengsten van de panden doet toekomen, aanvankelijk door hem tegenover verweerder betiteld als “zakgeld” dan wel als “huishoudgeld”. Voorts was ten tijde van de aanvraag sprake van een gezamenlijke rekening waar de huuropbrengsten op werden gestort.
6.3
Weliswaar is er inmiddels geen gezamenlijke rekening meer en is ook de toedeling van de huuropbrengsten op andere wijze geregeld, maar dit neemt niet weg dat zich ten tijde van het nemen van het bestreden besluit een situatie voordeed en ook thans nog voordoet waarin sprake is van gezamenlijk vermogen dat gezamenlijk wordt uitgenut. Door verweerder is verwezen naar de uitspraak van de CRvB van 13 januari 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:172). Hierin wordt overwogen dat het gegeven dat een huwelijk voornamelijk is ingegeven door ‘testamentaire overwegingen’, zoals het feit dat de ene huwelijkspartner de ander na zijn mogelijke vooroverlijden financieel verzorgd wil achterlaten en daartoe met haar in het huwelijk is getreden, zichzelf reeds wijst op een zekere mate van onderlinge zorg. In een dergelijke situatie blijkt niet ondubbelzinnig dat de huwelijkspartners in een dergelijke situatie gescheiden leven in de zin van artikel 1, derde lid, onderdeel b, van de AOW, zodat zij voor de toepassing van die wet dan ook niet zijn aan te merken als ongehuwden. Ook in de zaak van eiseres valt uit de gezamenlijke uitnutting een zekere mate van onderlinge zorg op te maken. In die richting wijst ook de opmerking van eiseres ter zitting dat het onroerend goed niet wordt verkocht, omdat dit over en weer nadelig zou zijn voor het daaraan door hen ontleende ‘pensioen’. Naar het oordeel van de rechtbank doet zich in dit geval een zodanige financiële verstrengeling voor dat niet gesproken kon worden van een situatie waar ieder van de huwelijkspartners een eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd. Die financiële verstrengeling is voldoende aanleiding om voor het AOW-pensioen van de norm voor een gehuwde uit te gaan.
6.4
Het voorgaande leidt naar het oordeel van de rechtbank tot de slotsom dat eiseres en haar echtgenoot ten tijde van het nemen van het bestreden besluit niet als duurzaam gescheiden levend konden worden aangemerkt.
7. Het door eiseres gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel heeft zij naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Eiseres heeft immers geen concrete gevallen genoemd die haar stelling ondersteunen dat er andere huwelijkspartners zijn die ook beiden een eigen huis hebben, feitelijk wel samenwonen en wél een AOW-uitkering ontvangen.
8. Dit betekent dat verweerder bij het primaire besluit terecht heeft besloten aan eiseres een ouderdomspensioen naar de norm voor een gehuwde toe te kennen en heeft verweerder dat besluit bij het bestreden besluit terecht gehandhaafd.
9. Het beroep is dan ook ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A.J. Overdijk, rechter, in aanwezigheid van drs.
A.C.P. Witsiers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.