ECLI:NL:RBDHA:2019:5843

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 mei 2019
Publicatiedatum
7 juni 2019
Zaaknummer
NL18.10112
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag Eritrese nationaliteit wegens kennelijke ongegrondheid en geloofwaardigheid van het asielrelaas

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 mei 2019 uitspraak gedaan in het beroep van een Eritrese eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag op 22 mei 2018 afgewezen als kennelijk ongegrond, met de stelling dat de verklaringen van de eiseres niet geloofwaardig waren. De eiseres, geboren in 1985, had verklaard dat zij uit Eritrea was gevlucht vanwege de dreiging van militaire dienst en problemen met haar familie na haar vertrek. Tijdens de zitting op 3 juli 2018 heeft de rechtbank de zaak geschorst om te wachten op een standpunt van de staatssecretaris over een nieuw asielmotief dat door de eiseres naar voren was gebracht. De staatssecretaris heeft echter geen aanleiding gezien om de eiseres aanvullend te horen.

De rechtbank heeft in haar overwegingen de identiteit, nationaliteit en herkomst van de eiseres vastgesteld, evenals haar verklaringen over de militaire training en de illegale uitreis. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de eiseres over haar asielrelaas niet geloofwaardig waren, onder andere omdat zij niet kon onderbouwen dat zij in verband werd gebracht met de oppositie in Eritrea. De rechtbank heeft ook overwogen dat de eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij een reëel risico loopt op ernstige schade bij terugkeer naar Eritrea. De rechtbank heeft de afwijzing van de asielaanvraag door de staatssecretaris als terecht beoordeeld en het beroep ongegrond verklaard.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor asielzoekers om hun verklaringen goed te onderbouwen en de rol van de rechtbank in het toetsen van de geloofwaardigheid van deze verklaringen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de eiseres in haar verzoek om asiel afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.10112

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 mei 2019

in de zaak tussen

[eiseres] ,

geboren op [datum] 1985,
v-nummer [nummer] ,
van Eritrese nationaliteit,
eiseres,
(gemachtigde: mr. S.T.C. Rebergen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verweerder.

ProcesverloopBij besluit van 22 mei 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond. Daarnaast heeft verweerder bepaald dat eiseres niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en dat haar geen uitstel van vertrek wordt verleend op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heefteen verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juli 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.A.L.A. van Ittersum.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting van 3 juli 2018 geschorst en verweerder in de gelegenheid gesteld binnen twee weken na de zitting antwoord te geven op de vraag of verweerder bereid is om eiseres aanvullend te horen over het asielmotief dat in beroep voor het eerst naar voren is gebracht. Bij brief van 16 juli 2018 heeft verweerder aangegeven geen aanleiding te zien eiseres aanvullend te horen.
De rechtbank heeft vervolgens de beantwoording van door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) gestelde prejudiciële vragen afgewacht. Op 19 december 2018 heeft de rechtbank, naar aanleiding van het feit dat het de rechtbank bekend was geworden dat de Afdeling naar aanleiding van het arrest van het Hof van Justitie in de zaak Ahmedbekova en Ahmedbekov van 4 oktober 2018 (C-652-16) heeft besloten om deze prejudiciële vragen in te trekken, verweerder verzocht aan te geven of voornoemd arrest aanleiding is om eiseres alsnog te horen over het nieuwe asielmotief en daarover een inhoudelijk standpunt in te nemen. Verweerder heeft op 20 december 2018 hierover een standpunt ingenomen. Eiseres heeft hierop op 28 januari 2019 gereageerd.
Partijen hebben toestemming gegeven om de zaak zonder nadere zitting af te doen. De rechtbank heeft partijen vervolgens bij brief van 5 april 2019 bericht dat het onderzoek is gesloten.

Overwegingen

1.Eiseres heeft, kort samengevat, het volgende aan haar asielrelaas ten grondslag gelegd. Eiseres is in februari 2014 uit haar land van herkomst gevlucht omdat zij eind 2013 te horen heeft gekregen dat zij een wapen moest gaan dragen, dan wel zich opnieuw moest melden voor een militaire training. Ook was eiseres niet tevreden over haar werk, omdat bepaalde collega’s een voorkeurspositie hadden. Na dit vertrek hebben de familieleden van eiseres problemen ondervonden. Zo heeft de vader van eiseres een maand gevangen gezeten, waarna hij op borgtocht is vrijgelaten. Op 5 juni 2017 is eiseres vanuit Dubai teruggekeerd naar Eritrea, alwaar zij bij haar ouders verbleef. Toen eiseres een dag niet thuis was, kwamen er agenten in burger langs om te vragen waar zij verbleef. Hierop heeft eiseres op 20 juni 2017 haar land van herkomst wederom verlaten. Op 21 juni 2017 is de vader van eiseres weer meegenomen, dit keer voor een periode van drie maanden. Eiseres vreest bij terugkeer naar Eritrea om gevangen te worden gezet door de autoriteiten.
2.Verweerder heeft de volgende elementen in het asielrelaas van eiseres als relevant gekwalificeerd:
1. de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiseres;
2. eiseres heeft verklaard dat zij zich moest melden voor een militaire training;
3. eiseres heeft verklaard dat zij de dienstplicht niet heeft afgemaakt;
4. eiseres heeft verklaard dat zij tweemaal illegaal, dan wel zonder toestemming, het land is uitgereisd en dat haar familie hierdoor problemen heeft ondervonden.
3.Verweerder heeft de aanvraag van eiseres als kennelijk ongegrond afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vw 2000. Verweerder gaat uit van de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiseres, maar heeft haar asielrelaas niet geloofwaardig geacht. Hierdoor kan zij op grond van haar persoonlijke situatie niet worden aangemerkt als verdragsvluchteling. Evenmin heeft eiseres aannemelijk gemaakt dat zij een reëel risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. Verweerder heeft de aanvraag als kennelijk ongegrond afgewezen omdat eiseres haar verblijf in Nederland op onrechtmatige wijze heeft verlengd en zich niet zo spoedig mogelijk tot de Nederlandse autoriteiten heeft gewend om asiel aan te vragen.
Problemen in Dubai4.Voor zover eiseres heeft betoogd dat verweerder haar problemen met haar werkgever in Dubai ten onrechte niet als relevant element heeft aangemerkt en het besluit hierdoor onzorgvuldig heeft voorbereid, overweegt de rechtbank dat deze verklaringen niet relevant zijn voor de beoordeling van de vraag of eiseres in haar land van herkomst een gegronde vrees heeft voor vervolging dan wel een reëel risico loopt op ernstige schade. Hierdoor zijn de problemen van eiseres niet relevant voor de beoordeling of verweerder aan eiseres een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd dient te verlenen. De beroepsgrond slaagt niet.
Militaire training5.Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de verklaringen van eiseres omtrent de melding voor de militaire training, ongeloofwaardig zijn. Naast het feit dat niet valt in te zien waarom eiseres deze training überhaupt zou moeten volgen nu zij heeft verklaard dat zij al eerder aan een dergelijke training heeft deelgenomen, heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres hierover vaag en summier heeft verklaard. Zo kan eiseres niet aangeven wanneer ze precies in 2013 te horen kreeg dat ze deze training moest gaan volgen, weet ze niet waar en wanneer ze zich moest melden en hoe lang de training zou gaan duren. Ook kan eiseres geen informatie verstrekken over hoeveel mensen er getraind moesten worden. Verder heeft verweerder opmerkelijk mogen achten dat eiseres nog maandenlang heeft doorgewerkt, terwijl zij te horen had gekregen dat zij deze militaire training moest gaan volgen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat eiseres niet wist wanneer de training zou beginnen. Tot slot heeft verweerder aan eiseres mogen tegenwerpen zij, nadat zij uit Eritrea is gevlucht vanwege een deelname aan een militaire training, weer is teruggekeerd. Deze omstandigheid duidt namelijk niet op een reële vrees om bij terugkeer deel te nemen aan deze militaire training.
De stelling van eiseres zij wel uitgebreid en gedetailleerd heeft verklaard en dat verweerder, voor zover er nog onduidelijkheden waren, had moeten doorvragen, volgt de rechtbank niet. Uit het bovenstaande blijkt dat verweerder heeft doorgevraagd op de verschillende relevante onderdelen van het verhaal van eiseres. Daarbij merkt de rechtbank op dat het op de weg van eiseres ligt om haar asielrelaas aannemelijk te maken.
Ook de stelling van eiseres dat de terugkeer van Dubai naar Eritrea redelijkerwijs niet aan haar kan worden tegengeworpen aangezien zij uit wanhoop en medische zorg naar Eritrea is teruggekeerd, volgt de rechtbank niet. Verweerder heeft in het bestreden besluit kunnen overwegen dat niet wordt verklaard waarom eiseres terugkeert terwijl ze verklaart dat ze het land heeft verlaten vanwege een militaire training waarvan ze niet weet wanneer die gaat beginnen. Dat het enige tijd duurt voordat iemand die niet terugkomt van verlof wordt gezocht maakt bovenstaande niet anders. Ook heeft verweerder van belang kunnen achten dat eiseres in haar nader gehoor niet zelf heeft verklaard over haar terugkeer naar Eritrea na haar aanvankelijke uitreis.
Desertie6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat niet geloofwaardig is dat eiseres het leger heeft verlaten, terwijl zij nog niet was afgezwaaid. Los van het feit dat uit het algemeen ambtsbericht van het ministerie van Buitenlandse Zaken inzake Eritrea van 7 februari 2017 (ambtsbericht) blijkt dat het voor vrouwen onder bepaalde omstandigheden wel mogelijk is om af te zwaaien, heeft eiseres wisselend verklaard over de mogelijkheden om af te zwaaien. Zo heeft eiseres in het aanmeldgehoor verklaard dat zij na vijf jaar een verzoek heeft gedaan om af te zwaaien, maar dat dit verzoek werd afgewezen. Dit terwijl zij in de correcties en aanvullingen heeft verklaard dat zij nooit een verzoek heeft gedaan om af te zwaaien. Naast de omstandigheid dat niet valt in te zien waarom deze specifieke verklaring van eiseres tijdens het aanmeldgehoor niet juist zou zijn, is voor deze correctie geen (plausibele) verklaring gegeven. Tot slot heeft verweerder mogen overwegen dat eiseres, vanwege het feit dat zij in het bezit is van een paspoort en meerdere uitreisvisa, toestemming heeft verkregen van haar werkgever en de lokale overheid en dus haar dienstplicht heeft vervuld. Ter onderbouwing hiervan wordt verwezen naar de volgende passages uit het ambtsbericht:
Personen die werkzaam zijn, hebben toestemming van hun werkgever/ministerie en van de lokale overheid nodig. Voor de aanvraag van een paspoort bij een regionaal immigratiekantoor dient men een identiteitskaart te overleggen, alsmede documenten waaruit demobilisatie of medische vrijstelling van militaire dienst blijkt. Na akkoord van de Immigratiedienst in Asmara wordt het paspoort afgegeven. Het moet persoonlijk worden aangevraagd en opgehaald. Dienstplichtigen kunnen geen paspoort aanvragen. (…) Het ministerie voor Immigratie en Staatsburgerschap (Department of Immigration and Nationality) geeft paspoorten, identiteitskaarten en uitreisvisa af. Voorwaarde voor het afgeven van reisdocumenten voor reizen over de grens (paspoort en uitreisvisum) is dat betrokkene zijn of haar nationale dienstplicht heeft vervuld.Weliswaar heeft eiseres verklaard dat zij haar paspoort door middel van omkoping heeft verkregen, maar dit wordt niet gevolgd, gelet op hetgeen hierna wordt overwogen.
Illegale uitreis7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de verklaring van eiseres dat zij haar land van herkomst heeft verlaten met een paspoort dat zij door middel van omkoping heeft verkregen, ongeloofwaardig is. Daaraan heeft verweerder ten grondslag mogen leggen dat eiseres heeft verklaard dat ene [man] dit paspoort voor haar heeft geregeld, maar dat zij geen verdere informatie over hem kan verstrekken. Zo heeft eiseres verklaard dat zij [man] niet persoonlijk kent en dat zij niet weet welke functie hij heeft. Evenmin kan eiseres inzichtelijk maken op welke wijze de aanvraag van het paspoort is verlopen. Ten aanzien van de verklaringen van eiseres dat zij het paspoort niet zelf heeft aangevraagd maar wel zelf heeft afgehaald, heeft verweerder terecht aan haar tegengeworpen dat deze verklaringen strijdig zijn met informatie uit openbare bronnen. Zo blijkt uit het ambtsbericht dat het paspoort persoonlijk moet worden aangevraagd en opgehaald. Verder heeft verweerder het bevreemdend mogen achten dat eiseres heeft verklaard dat bij de verschillende in- en uitreizen telkens derden waren betrokken. Het is namelijk niet aannemelijk dat alles telkens zo werd georganiseerd dat eiseres tot drie keer toe niet is opgemerkt.
Nu verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet wordt gevolgd in haar stelling dat zij met behulp van een door omkoping verkregen paspoort is uitgereisd, heeft verweerder ook ongeloofwaardig mogen achten dat de familieleden van eiseres hierdoor problemen hebben ondervonden.
Terugkeer naar Eritrea in 20178. Verder heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres niet wordt gevolgd in haar stelling dat zij na haar terugkeer naar Eritrea op 5 juni 2017 werd gezocht. Daarbij heeft verweerder in aanmerking mogen nemen dat eiseres slechts van anderen heeft vernomen dat politieagenten naar haar verblijfplaats hebben gevraagd. Naast het feit dat eiseres over deze gebeurtenis geen gedetailleerde verklaringen kan geven, bevreemdt het dat deze politieagenten uitgerekend langskwamen op een dag dat eiseres niet thuis was. Ook heeft verweerder er op mogen wijzen dat eiseres na deze gebeurtenis zonder problemen het land heeft kunnen verlaten, hetgeen niet duidt op een verhoogde aandacht van de zijde van de autoriteiten.
Begrafenis broer
9. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat zij niet terug kan naar Eritrea omdat zij in verband wordt gebracht met de oppositie. Toen zij in Dubai verbleef, overleed haar broer in Ethiopië. Eiseres heeft toen een visum gehad om in Ethiopië de begrafenis bij te wonen.
Er staan foto’s en video’s op internet van de begrafenis. Hierop is betrokkene te zien samen met mensen van de oppositie, onder wie [lid oppositie] . Ook is geluidmateriaal beschikbaar. De broer van eiseres heeft haar hierop gewezen, eiseres was zich er niet eerder bewust van dat zij hierdoor problemen kon krijgen.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een relevant nieuw feit of omstandigheid in de zin van artikel 83 van de Vw 2000. Eiseres stelt weliswaar dat foto’s en video’s van de begrafenis op het internet staan, maar deze stelling is op geen enkele wijze onderbouwd.Zelfs al zouden deze foto’s en/of video’s op internet staan, dan is daarmee nog niet aannemelijk gemaakt dat de Eritrese autoriteiten hiervan op de hoogte zijn geraakt. En zelfs al zouden de Eritrese autoriteiten op de hoogte zijn van deze foto’s en/of video’s dan heeft eiseres nog niet aannemelijk gemaakt dat de Eritrese autoriteiten aan de hand hiervan in staat zijn om eiseres hierop te identificeren.De enkele stelling dat eiseres van haar broer zou hebben gehoord dat zij in verband wordt gebracht met de oppositie, maakt het oordeel van verweerder niet anders, nu deze verklaring niet afkomstig is van een objectief verifieerbare bron. Verder heeft eiseres niet nader onderbouwd hoe haar broer dit zou weten.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij persoonlijk in de negatieve belangstelling staat van de Eritrese autoriteiten. Zij heeft enkel gesteld dat de foto’s en/of video’s van de begrafenis op internet staan, maar die stelling niet onderbouwd met een verwijzing naar een internetpagina. Als de foto’s en/of video’s op internet staan, is niet onderbouwd dat de Eritrese autoriteiten hiervan op de hoogte zijn geraakt. De enkele stelling van eiseres dat het zeer aannemelijk te achten is dat de Eritrese autoriteiten leden van de oppositie in de gaten houden, is hiervoor naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende. De beroepsgrond slaagt niet.
Gedwongen terugkeer niet mogelijk
10. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder afgewezen asielzoekers uit Eritrea niet gedwongen uitzet naar Eritrea, terwijl dit een van de rechtsgevolgen van de meeromvattende beschikking is. Als gedwongen terugkeer niet mogelijk is wegens een 3 EVRM-risico zou een asielvergunning moeten worden verleend.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat volstaan kan worden met
toetsing of vrijwillige terugkeer leidt tot een reëel risico op schending van artikel
3 van het EVRM. Verweerder wijst op de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1834).
De rechtbank is van oordeel dat verweerder heeft kunnen volstaan met de toetsing of eiseres bij vrijwillige terugkeer een reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM. Hierop is verweerder gemotiveerd ingegaan. Voor de stelling dat een asielvergunning moet worden verleend wanneer gedwongen terugkeer niet mogelijk is wegens een 3 EVRM-risico, vindt de rechtbank geen steun in de jurisprudentie.
Kennelijke ongegrondheid11. Tot slot overweegt de rechtbank dat verweerder de aanvraag van eiseres terecht op grond van artikel 31, eerste lid, gelezen in verbinding met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vw 2000 als kennelijk ongegrond heeft afgewezen. Daaraan heeft verweerder zowel ten grondslag mogen leggen dat eiseres haar verblijf in Nederland op onrechtmatige wijze heeft verlengd, door na het verlopen van haar visum op 17 november 2017 in Nederland te blijven, als dat eiseres niet zo spoedig mogelijk bij de Nederlandse autoriteiten kenbaar heeft gemaakt dat zij internationale bescherming wenst. Zo heeft eiseres pas op 23 januari 2018 asiel aangevraagd, terwijl zij al vanaf 14 oktober 2017 in Nederland verbleef. Verweerder heeft in het voornemen terecht overwogen dat geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.
Mensenhandel12. De stelling van eiseres dat verweerder haar ten onrechte geen bedenktijd heeft verleend, zoals beschreven in paragraaf B8/3 van de Vreemdelingencirculaire 2000, wordt niet gevolgd. Immers, niet is gebleken dat eiseres bij de politie aangifte vanwege mensenhandel heeft gedaan of op andere wijze medewerking heeft verleend aan een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek naar de vermeende verdachte van mensenhandel. Daarbij merkt de rechtbank op dat uit paragraaf B8/3.1 blijkt dat de bedenktijd niet door verweerder wordt gegeven, maar door de politie of de marechaussee.
8 EVRM
13. Ten aanzien van de stelling van eiseres dat de afwijzing van haar asielaanvraag in strijd is met artikel 8 van het EVRM, wordt overwogen dat dit niet wordt gevolgd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in dit geval een zwaarder gewicht mogen toekennen aan de algemene belangen de Nederlandse staat, dan aan de individuele belangen van eiseres. In dat verband wordt van belang geacht dat er voor eiseres en haar dochter geen objectieve belemmering bestaat om het gezinsleven elders uit te oefenen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de dochter van eiseres weliswaar in Nederland verblijft, maar dat aan haar geen verblijfsvergunning asiel is verleend. Hierdoor kan het gezinsleven worden voortgezet in het land van herkomst.
14. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, rechter, in aanwezigheid van
drs. P.F. Lammers, griffier.
griffier rechter
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op 14 mei 2019
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.