ECLI:NL:RBDHA:2019:6245

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juni 2019
Publicatiedatum
21 juni 2019
Zaaknummer
NL19.12204 & NL19.12205
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van Dublinverordening met betrekking tot Italië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 juni 2019 uitspraak gedaan in het kader van een asielaanvraag van eiser, die de Marokkaanse nationaliteit heeft. Eiser had op 18 januari 2019 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag echter niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld, waarbij zij de aangevoerde gronden van eiser heeft gewogen tegen de geldende jurisprudentie. Eiser betoogde dat hij bij terugkeer naar Italië het risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 3 van het EVRM. Hij verwees naar verschillende rapporten en uitspraken die zijn standpunt onderbouwen. De rechtbank oordeelde echter dat eiser niet voldoende had aangetoond dat de situatie in Italië zodanig is dat de overdracht aan dat land niet kan plaatsvinden zonder dat dit in strijd is met zijn mensenrechten.

De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die maken dat de overdracht van eiser aan Italië van onevenredige hardheid getuigt. Het beroep van eiser werd dan ook kennelijk ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, in aanwezigheid van griffier mr. J.C. de Grauw, en is openbaar gemaakt op 19 juli 2019.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL19.12204 & NL19.12205
uitspraak van de enkelvoudige kamer en van de voorzieningenrechter op het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening van 14 juni 2019 in de zaken tussen

[eiser] , eiser en verzoeker, V-nummer [V-nummer]

hierna te noemen eiser,
(gemachtigde: mr. M. Dalloesingh),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

Bij besluit van 23 mei 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Tevens heeft eiser de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt dat schorsende werking wordt verleend aan het bestreden besluit gedurende de behandeling van het beroep.

Overwegingen

1. De rechtbank doet, gelet op de aangevoerde gronden en in het licht van de bestendige en actuele jurisprudentie, op grond van de artikelen 8:54 en 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. Eiser stelt geboren te zijn op [geboortedatum] 1978 en de Marokkaanse nationaliteit te hebben. Op 18 januari 2019 heeft hij de onderhavige aanvraag ingediend.
3. Verweerder heeft de aanvraag op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw 2000 niet in behandeling genomen. In dit artikel is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen, indien op grond van de Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (de Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om overname gedaan. Italië heeft dit verzoek aanvaard.
4. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Hij verwijst naar zijn zienswijze en verzoekt de rechtbank deze als in de beroepsgronden herhaald en ingelast te beschouwen. Verder voert eiser aan dat ten aanzien van Italië niet langer uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat hij bij terugkeer naar Italië het risico loopt blootgesteld te worden aan een behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het Handvest) en artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Eiser verwijst naar Médecins Sans Frontières, ‘Out of sight’, van 8 februari 2018; US Department of State, ‘Trafficking in persons report 2017 – Country Narratives – Italy’, van 27 juni 2017; Integrated Regional Information Network, ‘Italy’s migrant reception system is breaking’, van 15 juni 2017; European Council on Refugees and Exiles, rapport van mei 2017; Asylum Information Database, ‘Country Report: Italy. Update 2016’, van februari 2017; VluchtelingenWerk Nederland, ‘Veelgestelde vragen Dublin Italië’, van augustus 2017; de uitspraak van het Tribunal van Luxenburg van 10 juli 2018 (nummer 41401) en de uitspraken van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 18 oktober 2018 (ECLI:NL:RBDHA:2018:12420 en ECLI:NL:RBDHA:2018:12421). Eiser dient als een kwetsbaar persoon in de zin van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 4 november 2014, met zaaknummer 29217/12, Tarakhel tegen Zwitserland (het arrest Tarakhel) te worden aangemerkt. Daarom dient verweerder individuele garanties aan Italië te vragen alvorens hij hem kan overdragen. Eiser heeft behandeling nodig voor zijn psychische klachten die in Italië niet beschikbaar is. Ter onderbouwing verwijst hij naar Schweizerische Flüchtlingshilfe (SFH), ‘Reception conditions in Italy: Report on the current situation of asylum seekers and beneficiaries of protection, in particular Dublin returnees, in Italy’, van augustus 2016. Tot slot voert eiser aan dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om eisers asielaanvraag aan zich te trekken op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1.
Verweerder is in het bestreden besluit ingegaan op de door eiser naar voren gebrachte zienswijze. In beroep heeft eiser weliswaar verwezen naar zijn zienswijze maar niet nader gemotiveerd dat en in welke zin verweerder in zijn reactie hierop tekort is geschoten. Reeds hierom kan deze beroepsgrond niet slagen.
5.2.
Het EHRM heeft in verschillende uitspraken, onder meer de uitspraak van 26 november 2015, met zaaknummer 21459/14, J.A. en anderen tegen Nederland en de uitspraak van 9 juni 2016, met zaaknummer 5868/13, S.M.H. tegen Nederland, geoordeeld dat de situatie in Italië niet zodanig is dat overdracht aan dat land zonder meer leidt tot een met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest strijdige situatie. Er zijn weliswaar zorgen over de toegang tot de opvang, de opvangfaciliteiten en rechtshulp, maar er is geen sprake van dusdanig ernstige tekortkomingen dat deze aan de overdracht van asielzoekers aan Italië in de weg staan. Ook de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft, onder meer in de uitspraken van 19 december 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:4131) en 8 april 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1085), geoordeeld dat ten aanzien van Italië nog altijd kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is dan ook aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet kan.
5.3.
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hierin niet geslaagd. Eiser heeft verwezen naar rapporten uit de periode van 2016 tot 2018. Deze rapporten geven echter geen blijk van de actuele situatie betreffende de opvangvoorzieningen en de toegang tot de asielprocedure voor Dublinclaimanten in Italië. De rechtbank ziet op grond van de rapporten waarnaar is verwezen dan ook geen aanleiding te oordelen dat ten aanzien van Italië niet langer uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het feit dat de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, in twee zaken tot een ander oordeel is gekomen, maakt nog niet eiser aannemelijk heeft gemaakt dat niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De enkele verwijzing naar een uitspraak van een Tribunal zonder deze te overleggen dan wel de vindplaats te noemen, maakt het voorgaande ook niet anders.
5.4.
Voor zover eiser van mening is dat Italië zich niet houdt aan Richtlijn 2011/95/EU, Richtlijn 2013/32/EU of aan Richtlijn 2013/33/EU, in die zin dat hij in Italië geen opvang en rechtshulp zal verkrijgen, dient hij zich hierover te beklagen bij de Italiaanse autoriteiten dan wel geëigende instanties. Niet is gebleken dat de autoriteiten in Italië hem bij voorbaat niet zouden kunnen of willen helpen.
5.5.
De rechtbank ziet geen aanleiding om eiser als een kwetsbare vreemdeling in de zin van het arrest Tarakhel te beschouwen. De enkele omstandigheid dat eiser stelt medische problemen te hebben en behandeling te behoeven, acht de rechtbank zonder nadere onderbouwing onvoldoende. Bovendien acht de rechtbank de situatie van eiser als volwassen man niet vergelijkbaar met die van de vreemdelingen, een gezin met minderjarige kinderen, in dat arrest. Verweerder is in het geval van eiser dan ook niet gehouden aanvullende individuele garanties aan de Italiaanse autoriteiten te vragen om een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest te voorkomen.
5.6.
Als uitgangspunt heeft bovendien te gelden dat de medische voorzieningen in de verantwoordelijke lidstaat vergelijkbaar zijn met die in andere lidstaten en ook ter beschikking staan aan Dublinclaimanten. Voor zover eiser in Italië medische behandeling behoeft, gaat de rechtbank ervan uit dat hij deze behandeling in Italië kan verkrijgen, nu eiser niet met concrete aanwijzingen aannemelijk heeft gemaakt dat dit uitgangspunt in zijn geval niet opgaat. Het door eiser aangehaalde rapport van de SFH uit 2016 geeft immers geen inzicht in de actuele situatie in Italië.
5.7.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich gelet op hetgeen hiervoor is overwogen op het standpunt kunnen stellen dat niet is gebleken van dermate bijzondere, individuele omstandigheden waaruit volgt dat de overdracht van eiser aan Italië van een onevenredige hardheid getuigt of van een bijzonder samenstel van factoren dat maakt dat de behandeling van het asielverzoek in Nederland in de rede ligt als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
6. Het beroep is kennelijk ongegrond.
7. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt om die reden afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

- de rechtbank verklaart het beroep ongegrond;
- de voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter en voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.C. de Grauw, griffier.
griffier
rechter
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover daarbij op het beroep is beslist, kan binnen zes weken na de dag van bekendmaking verzet worden ingesteld bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord. Tegen deze uitspraak, voor zover daarbij op het verzoek om een voorlopige voorziening is beslist, staat geen rechtsmiddel open.