ECLI:NL:RBDHA:2019:6485

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juni 2019
Publicatiedatum
28 juni 2019
Zaaknummer
AWB 18 / 9767
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning regulier en inreisverbod wegens onvoldoende medische informatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 juni 2019 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, die de Congolese nationaliteit heeft, had op 15 november 2017 een aanvraag ingediend, maar deze werd afgewezen op 10 augustus 2018. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 6 december 2018 ongegrond verklaard. Eiseres stelde dat het bestreden besluit geen formele rechtskracht had omdat het niet was ondertekend, en dat er ten onrechte geen advies was gevraagd aan het Bureau Medische Advisering (BMA) vanwege een incompleet dossier. Tevens voerde zij aan dat zij bij terugkeer naar de Democratische Republiek Congo (DRC) risico liep op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM.

De rechtbank oordeelde dat het ontbreken van een handtekening in het bestreden besluit niet betekende dat het besluit niet ondertekend was. De rechtbank stelde vast dat eiseres geen compleet medisch dossier had overgelegd, ondanks herhaalde verzoeken van verweerder. Hierdoor kon verweerder geen advies van het BMA aanvragen. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag op goede gronden was gedaan. Eiseres' argumenten over de risico's bij terugkeer naar de DRC werden niet meegenomen in de beoordeling, omdat deze asielgerelateerde gronden betreft die niet in een reguliere procedure kunnen worden behandeld. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 18/9767
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 14 juni 2019 in de zaak tussen
[naam 1] , eiseres,
gemachtigde: [naam 2] , van “Stichting Kongolese Stimuleringsprojecten”,
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,
gemachtigde: mr. G. Cambier.

Procesverloop

Bij besluit van 10 augustus 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een verblijfsvergunning regulier afgewezen.
Bij besluit van 6 december 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 24 mei 2019. Eiseres is ter zitting verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is met bericht van verhindering niet ter zitting verschenen.

Overwegingen

1. Eiseres stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en stelt de Congolese nationaliteit te bezitten. Zij heeft op 15 november 2017 een aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning regulier.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiseres niet in het bezit is van een geldige mvv [1] en zij niet in aanmerking komt voor vrijstelling hiervan. Eiseres heeft geen compleet medische dossier toegestuurd, zodat verweerder geen advies heeft kunnen vragen aan het BMA [2] over de vraag of eiseres gezien haar medische klachten kan reizen. Daarnaast is de uitzetting niet in strijd met artikel 8 van het EVRM [3] en voldoet eiseres niet aan het paspoortvereiste. Asielgerelateerde gronden worden niet getoetst in een reguliere procedure, zodat verweerder niet toekomt aan toetsing aan artikel 3 van het EVRM. Omdat eiseres op 12 november 2010 een terugkeerbesluit heeft gekregen, legt verweerder een inreisverbod op voor de duur van twee jaren.
3. Eiseres heeft zich in beroep – kort samengevat – op het standpunt gesteld dat het bestreden besluit geen formele rechtskracht heeft, omdat het niet is ondertekend. Daarnaast heeft verweerder ten onrechte geen advies gevraagd aan het BMA vanwege een incompleet dossier. Eiseres stelt dat zij bij terugkeer naar DRC [4] het risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM, omdat zij als vrouw te vrezen heeft voor (seksuele) geweldpleging. Ook heeft verweerder volgens eiseres ten onrechte een inreisverbod opgelegd en heeft verweerder nagelaten haar te horen in bezwaar. Als laatste verzoekt eiseres om eerdere uitspraken van de voorzieningenrechter te herzien en voert eiseres aan dat verweerder ten onrechte niet is overgegaan tot vergoeding van de proceskosten in bezwaar.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Strijd met de goede procesorde
4. De rechtbank stelt vast dat verweerder op 23 mei 2019 om 14:55 uur een verweerschrift naar de rechtbank heeft gefaxt, terwijl de zitting in deze zaak plaatsvond op 24 mei 2019. Verweerder heeft het verweerschrift wegens het ontbreken van een faxnummer niet aan de gemachtigde van eiseres verzonden. Daarbij komt dat de rechtbank op 20 mei 2019 contact heeft gehad met verweerder en heeft verzocht om (tijdige toezending van) een verweerschrift. Eiseres heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat het verweerschrift te laat is ingediend, zodat dit vanwege strijd met de goede procesorde niet bij de beoordeling van het beroep mag worden betrokken. De rechtbank is van oordeel dat bovengenoemde omstandigheden met zich brengen dat het (te) laat indienen van het verweerschrift in strijd is met de goede procesorde. Op grond hiervan zal de rechtbank het verweerschrift niet meenemen in haar oordeel. Dit laat onverlet dat verweerder naar het oordeel van de rechtbank de aanvraag van eiseres op goede gronden heeft afgewezen. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Ondertekening besluit
5. Hoewel de zin “Deze brief is geproduceerd in een geautomatiseerd proces en daarom niet ondertekend” ontbreekt in het bestreden besluit, leidt dit niet tot de conclusie dat het bestreden besluit niet is ondertekend en om die reden geen formele rechtskracht heeft. Uit het bestreden besluit blijkt immers dat dit namens de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is opgesteld door [naam 3], waardoor is te controleren of het besluit is genomen door een daartoe bevoegd persoon.
BMA advies
6. De rechtbank stelt vast dat eiseres geen compleet medisch dossier heeft overgelegd aan verweerder, terwijl verweerder hier wel meerdere keren uitdrukkelijk om heeft verzocht. Uit artikel 3.102b, eerste lid, aanhef en onder c, van het Vb [5] en het ter uitwerking daarvan in paragraaf A3/7.2.4. van de Vc [6] neergelegde beleid blijkt duidelijk dat de vreemdeling zelf gegevens van zijn behandelaars over diagnose en behandeling moet overleggen. Dat verweerder met gebruikmaking van de toestemmingsverklaring desgewenst nadere informatie van de behandelaars kan vragen doet daaraan niet af. [7] De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiseres onvoldoende medische informatie heeft overgelegd, zodat verweerder conform paragraaf A3/7.2.6. van de Vc het BMA niet heeft verzocht een advies uit te brengen.
Artikel 3 EVRM
7. Het betoog van eiseres dat zij als vrouw bij terugkeer naar DRC een risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM, kan niet in deze procedure worden beoordeeld. Dit betoog ziet namelijk op asielgerelateerde problemen en die kunnen – gezien de strikte scheiding tussen asiel- en reguliere zaken – niet worden meegenomen bij de beoordeling van een reguliere aanvraag.
Inreisverbod
8. De rechtbank stelt vast dat eiseres op 12 november 2010 een terugkeerbesluit heeft ontvangen. Dit besluit had als rechtsgevolg dat eiseres binnen vier weken Nederland en de EU [8] moest verlaten. Dit besluit staat in rechte vast. Ook staat vast dat eiseres niet heeft voldaan aan de opgelegde vertrekplicht. Verweerder heeft dan ook niet ten onrechte op grond van artikel 6.5a, eerste lid, van het Vb, een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd aan eiseres.
Hoorplicht
9. Het beroep op schending van de hoorplicht slaagt niet. Van horen in bezwaar kan op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb [9] worden afgezien indien er naar objectieve maatstaven op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gemaakte bezwaren niet tot een andersluidend besluit kunnen leiden. Gezien de motivering van het primaire besluit en wat eiseres hiertegen in haar bezwaarschrift heeft aangevoerd, is aan voormelde maatstaf voldaan.
Verzoek om herziening
10. Een verzoek om herziening kan worden gedaan met betrekking tot een onherroepelijke einduitspraak van een bestuursrechter in de hoofdzaak. Op grond van de wet [10] en jurisprudentie is het niet mogelijk een verzoek om herziening in te dienen tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter, tenzij het een einduitspraak in de zin van artikel 8:86 van de Awb betreft.

Proceskostenvergoeding in bezwaar

11. Omdat verweerder het bezwaar kennelijk ongegrond heeft verklaard, heeft verweerder terecht geen aanleiding gezien om over te gaan tot een proceskostenvergoeding in bezwaar.
Slotsom
12. Het beroep is ongegrond.
13. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. van Andel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Machtiging tot voorlopig verblijf.
2.Bureau Medische Advisering.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.
4.Democratische Republiek Congo.
5.Vreemdelingenbesluit 2000.
6.Vreemdelingencirculaire 2000.
7.Zie ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 5 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2707.
8.Europese Unie.
9.Algemene wet bestuursrecht.
10.Artikel 8:119 van de Awb.