ECLI:NL:RBDHA:2019:6494

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 april 2019
Publicatiedatum
28 juni 2019
Zaaknummer
AWB 18 / 7440
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verschoonbaarheid van termijnoverschrijding bij aanvraag voor machtiging tot voorlopig verblijf

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 4 april 2019, in de zaak AWB 18/7440, heeft de rechtbank geoordeeld over de aanvraag van eiseres, een Afghaanse vrouw, voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van gezinshereniging. Eiseres had beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die haar aanvraag had afgewezen op basis van een termijnoverschrijding. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet binnen de wettelijke termijn van drie maanden haar aanvraag had ingediend en dat de overschrijding niet verschoonbaar was. Eiseres voerde aan dat de termijnoverschrijding verschoonbaar moest worden geacht vanwege haar persoonlijke omstandigheden, waaronder haar gezondheid en de rol van haar referent, die haar aanvraag had ingediend. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de staatssecretaris terecht de driemaandentermijn aan eiseres heeft tegengeworpen, aangezien deze termijn voortvloeit uit de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft ook de beroepsgronden van eiseres besproken, waaronder de stelling dat verweerder artikel 8 van het EVRM niet had mogen negeren. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris niet verplicht was om artikel 8 te toetsen, omdat de aanvraag op basis van de Vreemdelingenwet niet was verleend. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/7440
v-nummer: [nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 april 2019 in de zaak tussen

[naam 1], eiseres,

gemachtigde: mr. J.M.M. Verstrepen,
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 10 september 2018 (het bestreden besluit).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 maart 2019. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Ter zitting waren verder aanwezig [naam 2], referent, en D. Madjlessi, tolk. Verweerder is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiseres heeft gesteld de Afghaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum]. Op 11 januari 2018 heeft referent, de gestelde zoon van eiseres, namens haar een aanvraag ingediend tot verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis. Op 24 januari 2018 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard. Verweerder heeft vastgesteld dat eiseres niet binnen de wettelijke termijn van drie maanden de aanvraag heeft ingediend. Daarnaast heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de overschrijding van de termijn niet verschoonbaar is.
3. Eiseres voert aan dat zij ondanks de termijnoverschrijding wel in aanmerking dient te komen voor een mvv. De beroepsgronden van eiseres worden hierna besproken.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. In artikel 29, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) is bepaald dat een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd kan worden verleend aan het gezinslid van de vreemdeling die in Nederland een asielvergunning heeft gekregen. Het vierde lid van dit artikel biedt dit gezinslid de mogelijkheid om voor dit doel een mvv aan te vragen, indien hij deze aanvraag binnen drie maanden na de verlening van de verblijfsvergunning indient.
Tegenwerping van de driemaandentermijn
5. In haar eerste beroepsgrond heeft eiseres gesteld dat verweerder niet de driemaandentermijn had mogen tegenwerpen. Eiseres doet daarbij een beroep op een ingediend en behandeld wetsvoorstel [1] dat voorziet in een verlenging van de wettelijke termijn in artikel 29, vierde lid, van de Vw van drie naar zes maanden. Verweerder had eiseres in de geest van dit wetsvoorstel een langere termijn moeten gunnen. Eiseres verwijst verder naar stukken en uitlatingen van verschillende instanties waaronder de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken [2] . Hieruit maakt eiseres op dat de tegenwerping van de driemaandentermijn in het algemeen onredelijk is. Uit rapportage van de Europese Commissie [3] concludeert eiseres dat verweerders handhaving van de driemaandentermijn te streng is in vergelijking met de handhaving door de autoriteiten van andere lidstaten.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht de driemaandentermijn aan eiseres tegengeworpen. Deze termijn vloeit voort uit artikel 29, tweede en vierde lid, van de Vw. Zo lang de wet niet is veranderd, kan verweerder geen zesmaandentermijn hanteren bij de beoordeling of een nareisaanvraag tijdig is gedaan. Dat deze termijn in het algemeen niet onredelijk is blijkt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van 7 november 2018 [4] en de uitspraak van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State (de Afdeling) van 27 december 2018 [5] . Uit deze jurisprudentie volgt ook dat verweerders wijze van handhaven van de driemaandentermijn verenigbaar is met artikel 12, eerste lid, derde alinea, van de Gezinsherenigingsrichtlijn [6] . Deze beroepsgrond slaagt niet.
Verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding
7. In haar tweede beroepsgrond heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat verweerder niet juist heeft beoordeeld of de termijnoverschrijding verschoonbaar kan worden geacht. Uit punten 48 en 49 van het voorgenoemde arrest van het Hof leidt eiseres af dat verweerder de verschoonbaarheid van de termijn niet slechts mag beoordelen aan de hand van omstandigheden die verband houden met het doen van de aanvraag. Anders dan de Afdeling uit het arrest van het Hof afleidt, dient verweerder ook te kijken naar alle andere omstandigheden van het geval. In het geval van eiseres had verweerder rekening moeten houden met het feit dat zij een alleenstaande zieke vrouw is die alleen in een ziekenhuis in Pakistan verblijft.
8. Verweerder leidt uit de voornoemde Afdelingsuitspraak af dat de beoordeling van de verschoonbaarheid geen belangenafweging inhoudt. Verweerder dient slechts te beoordelen of de termijnoverschrijding in redelijkheid kan worden toegerekend aan de vreemdeling.
9. Anders dan eiseres is de rechtbank van oordeel dat uit het arrest van het Hof niet kan worden afgeleid dat verweerder de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding onjuist heeft beoordeeld. In punt 49 van zijn arrest verwerpt het Hof juist dat bij de beoordeling van de verschoonbaarheid een belangenafweging moet plaatsvinden, omdat daarmee de afbakening en de doeltreffendheid van de Gezinsherenigingsrichtlijn in het geding zou komen. Daarnaast overweegt het Hof dat uit het beginsel van de procedurele autonomie voortvloeit dat het aan de lidstaat is om vast te stellen in welke situaties verschoonbaarheid wordt aangenomen. [7] De rechtbank concludeert dat verweerder bij de beoordeling van de verschoonbaarheid geen rekening heeft hoeven houden met factoren die geen verband houden met de indiening van de aanvraag.
10. Eiseres heeft gesteld dat verweerder de termijnoverschrijding in redelijkheid verschoonbaar had moeten achten. Referent heeft wel degelijk inspanningen verricht om op tijd een aanvraag in te dienen. Hij heeft immers al ten tijde van zijn eerste asielaanvraag de wens geuit dat hij met zijn moeder herenigd wil worden. Daarnaast stelt eiseres dat referent door Nidos, zijn voormalige gemachtigde, de IND en het COA onvoldoende, dan wel verkeerd is geïnformeerd over de gezinsherenigingsprocedure. Daarnaast wijst eiseres op de hoge werkdruk bij Vluchtelingenwerk (VWN) ten tijde van haar aanvraag. Vanwege die werkdruk heeft VWN referent niet op tijd kunnen helpen met zijn wens om gezinshereniging aan te vragen.
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid het standpunt heeft kunnen innemen dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. Verweerder heeft terecht in aanmerking genomen dat sprake is van een flinke termijnoverschrijding. De aanvraag is een maand en elf dagen na de termijn ontvangen. Verweerder heeft daarnaast afdoende gemotiveerd dat eiseres niet heeft onderbouwd dat referent concrete actie heeft ondernomen om op tijd de aanvraag in te dienen. Dat hij gedurende zijn eerste asielaanvraag de wens heeft geuit om met zijn moeder herenigd te worden, heeft verweerder als onvoldoende mogen aanmerken. Eiseres heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat bijzondere omstandigheden referent ervan hebben weerhouden om op tijd een aanvraag in te dienen. Dat Nidos referent niet goed begeleid zou hebben, kan bij de beoordeling van de verschoonbaarheid geen rol spelen. Referent was immers al geruime tijd meerderjarig op het moment dat hij zijn vergunning kreeg. Dat referent de nareisaanvraag niet op tijd kon indienen door de werkdruk bij VWN, heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt. Verweerder mag ervan uitgaan dat referent van de driemaandentermijn op de hoogte is gesteld. Referent heeft immers bij de uitreiking van zijn asielvergunning informatie gekregen over het doen van een nareisaanvraag en de voorwaarden van deze procedure. Niet is onderbouwd dat referent verkeerd is geïnformeerd. Verweerder heeft ook mogen tegenwerpen dat referent al langer dan twee jaar in Nederland verbleef op het moment dat hij zijn verblijfsvergunning kreeg. Hij heeft in die periode voldoende tijd en gelegenheid gehad om zich te laten informeren over de nareisprocedure. De beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 8 van het EVRM [8]
12. In haar laatste beroepsgrond heeft eiseres gesteld dat verweerder ten onrechte artikel 8 van het EVRM buiten beschouwing heeft gelaten. Verweerder heeft daarmee geen rekening gehouden met het recht op gezinsleven van eiseres met referent, en de meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen hen. Eiseres verwijst naar een verklaring van de Nederlandse delegatie in de Raad van de Europese Unie. In deze verklaring wordt aangekondigd dat de Gezinsherenigingsrichtlijn conform artikel 8 van het EVRM dient te worden toegepast [9] .
13. De rechtbank oordeelt dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat hij artikel 8 van het EVRM buiten beschouwing moest laten. Uit de systematiek van de Vw blijkt dat er een scheiding bestaat tussen enerzijds de asielrechtelijke nareisprocedure van artikel 29, tweede en vierde lid, van de Vw en de reguliere gezinsherenigingsprocedure op grond van artikel 8 van het EVRM. Indien de mvv op grond van artikel 29, tweede en vierde lid, van de Vw niet wordt verleend, hoeft verweerder niet te toetsen of een verblijfsvergunning regulier op andere gronden, zoals artikel 8 van het EVRM, kan worden verleend.
14. Het Hof heeft in voornoemd arrest uiteengezet dat de Gezinsherenigingsrichtlijn er niet aan in de weg staat dat een aanvraag om nareis asiel wordt afgewezen zonder artikel 8 van het EVRM te beoordelen. Daarbij is wel van belang dat aan de vreemdeling de mogelijkheid wordt geboden om een nieuw verzoek in te dienen in het kader van een andere regeling [10] . Indien eiseres op grond van artikel 8 van het EVRM bij referent wil verblijven, moet eiseres hiervoor een andere aanvraag indienen.
Slotsom
15. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos rechter, in aanwezigheid van mr. W.H. Mentink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 april 2019.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Kamerstukken 34544 nr. 2, van 23 september 2016 en nr. 5, van 16 november 2016
2.Rapport van de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken, ‘na de vlucht herenigd’ van oktober 2014
3.Verslag van de Commissie betreffende de toepassing van Richtlijn 2003/86/EG inzake het recht op gezinshereniging van 8 oktober 2008, pagina 12
4.Zaak C-380/17 van 7 november 2018
6.Richtlijn 2003/86/EG
7.Zaak C-380/17 van het Hof, paragraaf 49, 56 en 59
8.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
9.Addendum bij de Nota van de Nederlandse delegatie aan de Raad van de Europese Unie, 10755/03 ADD 1, van 14 juli 2003
10.Zaak C-380/17 van het Hof punt 66