1.1Eiser is de Europese Unie ingereisd via Duitsland op 15 juni 2017. Hij heeft aldaar een asielaanvraag ingediend op 30 juni 2017. Ten tijde van de inreis in Duitsland en indiening van de asielaanvraag aldaar, was hij in het bezit van een Schengenvisum, dat is afgegeven door de Italiaanse autoriteiten op 11 juni 2015 en dat geldig was tot 10 juni 2017. Hij was op die momenten tevens in het bezit van een VN-document, met welk document hij ook recht op toegang had tot het grondgebied van de Europese Unie.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (de Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Verweerder heeft op 5 maart 2018 namelijk aan de Duitse autoriteiten verzocht om eiser terug te nemen, op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de Dublinverordening, omdat uit Eurodac is gebleken dat eiser op 30 juni 2017 in Duitsland een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. De Duitse autoriteiten hebben dit verzoek echter op 15 maart 2018 afgewezen, omdat Italië reeds op 22 september 2017 akkoord was gegaan met een Duits overnameverzoek van 21 juli 2017. Vervolgens is op 16 maart 2018 bij Italië een verzoek om overname gedaan. Italië heeft hierop niet tijdig gereageerd. Op grond van artikel 22, zevende lid, van de Dublinverordening staat dit gelijk met het aanvaarden van het overnameverzoek. Volgens verweerder hebben de Italiaanse autoriteiten, na het fictieve akkoord van 31 maart 2018, per brief van 12 april 2018 hun
verantwoordelijkheid uitdrukkelijk bevestigd en een claimakkoord gegeven.
3. Eiser voert aan dat op grond van artikel 12, tweede lid, in samenhang met
artikel 12, vierde lid, van de Dublinverordening, niet Italië maar Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek. Eiser had in het kader van zijn werk een Schengenvisum bij de Italiaanse autoriteiten aangevraagd en verkregen, maar kreeg later een VN-document. Eiser is niet met het Schengenvisum Duitsland ingereisd, maar met het VN-document. Daarbij is van belang dat het Schengenvisum ten tijde van indiening van de asielaanvraag in Nederland reeds meer dan zes maanden was verlopen. De vaststelling van de Italiaanse verantwoordelijkheid door de Duitse autoriteiten en het daaropvolgende fictieve claimakkoord is daarmee niet rechtmatig tot stand gekomen. Eiser verwijst daartoe naar de arresten van het Hof van 7 juni 2016 in de zaken Ghezelbash, C/63-15, ECLI:EU:C:2016:409 (hierna: het arrest Ghezelbash) en Karim, C-155/15, ECLI:EU:C:2016:410 (hierna: het arrest Karim). Verweerder mag daarom niet uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel met betrekking tot de vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat door Duitsland.
Naar aanleiding van het arrest H. en R. voert eiser daartoe nog aan dat het Hof daarin voor recht heeft verklaard, dat een asielzoeker zich in beginsel niet op grond van artikel 27, eerste lid, van de Dublinverordening in een tweede lidstaat opnieuw kan beroepen op artikel 9 van de Dublinverordening als reeds eerder in de eerste lidstaat de verantwoordelijkheid van een lidstaat is vastgesteld. In eisers geval is de uitzondering op grond van artikel 20, vijfde lid van de Dublinverordening van toepassing, omdat eiser voornoemde informatie over de toegang tot Duitsland aan de Nederlandse autoriteiten heeft overgelegd, waaruit duidelijk de verantwoordelijkheid van Duitsland blijkt. Nu verweerder geen mogelijkheid meer heeft om de claim te leggen in Duitsland, omdat de claimtermijn is verstreken, is Nederland verantwoordelijk voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Verder is van belang dat in dit geval sprake is van een overnameverzoek. In het arrest H. en R. is in rechtsoverwegingen 54 tot en met 57 overwogen dat met betrekking tot een overnameverzoek artikel 22 van de Dublinverordening geldt, waarin een gedetailleerdere regeling is vastgesteld voor het onderzoek van de bewijsmiddelen en indirecte bewijzen die de toepassing van de criteria inzake de verantwoordelijkheidsbepaling uit hoofdstuk III van de Dublinverordening mogelijk maken. Het Hof oordeelt dat hieruit voortvloeit dat een andere lidstaat slechts tot overname kan worden verzocht, indien de autoriteiten van de verzoekende lidstaat van mening zijn dat die andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van dit verzoek. De verzoekende lidstaat, in dit geval Nederland, dient daarom zelfstandig te onderzoeken of Italië de verantwoordelijke lidstaat is en kan niet volstaan met de enkele aansluiting bij het besluit hierover van de Duitse autoriteiten.
4. Verweerder stelt dat het arrest H. en R. bevestigt dat in beginsel slechts de
lidstaat waar het verzoek om internationale bescherming voor het eerst is ingediend, in dit geval Duitsland, belast is met het bepalen van de verantwoordelijke lidstaat. Dit heeft tot gevolg dat een vreemdeling alleen in die lidstaat krachtens artikel 27 van de Dublinverordening in rechte kan opkomen tegen een onjuiste toepassing van een in hoofdstuk III van die verordening genoemd verantwoordelijkheidscriterium, waaronder artikel 9 van de Dublinverordening. Eiser kan zich dus niet in Nederland erop beroepen dat Duitsland, gelet op het VN-document dat door hem is overgelegd, mogelijk de verantwoordelijkheidscriteria onjuist heeft toegepast. Anders dan eiser stelt, hoeft verweerder niet de criteria van hoofdstuk III van de Dublinverordening toe te passen. Nu Duitsland reeds heeft vastgesteld dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser, mag verweerder hiervan uitgaan zonder een eigen beoordeling omtrent de verantwoordelijkheid ingevolge de Dublinverordening te maken. Eveneens is niet gebleken dat Duitsland in strijd heeft gehandeld met de internationale verdragsverplichtingen. Eiser heeft immers zelf tijdens het aanmeldgehoor verklaard dat hij in Duitsland een Dublinprocedure heeft doorlopen. Ten overvloede merkt verweerder op dat voor de toepassing van artikel 12, tweede lid, Dublinverordening niet relevant is of het Italiaanse visum is gebruikt of niet. Nog afgezien van het feit dat een vreemdeling met een Schengenvisum alle Schengenlanden kan inreizen, is de asielaanvraag in Duitsland ingediend op 30 juni 2017. Ten tijde van deze aanvraag was het visum nog niet zes maanden verlopen, dus is Italië door Duitsland terecht aangewezen als zijnde de lidstaat die verantwoordelijk is voor de in Duitsland ingediende asielaanvraag. Dat er tevens sprake is van een VN-document dat wellicht is gebruikt om Duitsland in te reizen doet verder, gelet op de tekst van artikel 12, van de Dublinverordening, niet ter zake.
Artikel 20, vijfde lid, Dublinverordening is in dit geval niet van toepassing, gelet op hetgeen het Hof in het arrest H. en R. heeft overwogen in rechtsoverwegingen 62 tot en met 64.
5. De rechtbank overweegt als volgt.