Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
eisende partij,
gemachtigde: mr. K. Renssen,
1.[gedaagde] ,
gemachtigde: mr. F.H.T.C. van der Bruggen voor gedaagde partij sub 1;
1.Procedure
- de dagvaarding van 21 februari 2019;
- de conclusie van antwoord;
- de akte houdende uitlating over producties van de zijde van [eiser] ;
- de in het geding gebrachte producties.
2.Feiten
3.Geschil
- te bepalen dat de huurovereenkomst eindigt, dan wel deze te ontbinden;
- gedaagde partijen te veroordelen tot ontruiming van het gehuurde, op straffe van een dwangsom;
- hoofdelijk veroordeling in de proceskosten en in de nakosten;
- uitvoerbaar bij voorraadverklaring van het vonnis.
- € 5.777,52 aan huurachterstand en reeds verschenen wettelijke rente, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf datum dagvaarding;
- € 962,92 aan gebruiksvergoeding tot aan de ontruiming;
- € 733,82 aan buitengerechtelijke kosten.
4.Beoordeling
‘(…) Concreet betekent dit dat u tijdelijk een verbintenis heeft met de eigenaar, de heer [eiser] . (…)’[eiser] heeft daarmee kort voorafgaand aan 11 juni 2015, de datum waarop het verzoek van [gedaagde] door de Huurcommissie is ontvangen, gehandeld alsof hij (opvolgend) verhuurder was. Dat alleen [betrokkene 1] , zoals [gedaagde] zelf ook stelt, de onderhuurovereenkomst heeft ondertekend, doet daaraan niet af. Evenmin doet daaraan af of, achteraf bezien, de genoemde brief van 19 maart 2015, rechtens juiste informatie bevat.