ECLI:NL:RBDHA:2019:8349

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 juli 2019
Publicatiedatum
14 augustus 2019
Zaaknummer
C/09/552137 / HA ZA 18-475
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M.C. Ritsema van Eck - van Drempt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfdienstbaarheid en de uitoefening daarvan in civielrechtelijke context

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, staat de vraag centraal of erfdienstbaarheden zijn gevestigd ten gunste van de gedaagden en ten laste van de eiseres, Amantia Stichting. De zaak betreft een geschil over de uitoefening van erfdienstbaarheden van weg die zijn ontstaan uit notariële aktes van 1978 en 1987. Amantia vordert een verklaring voor recht dat er geen erfdienstbaarheid is gevestigd die het gebruik van betonpaden door de gedaagden toestaat. De rechtbank oordeelt dat de erfdienstbaarheid uit de akte van 1978 niet ten laste van Amantia is gevestigd, en dat de erfdienstbaarheid uit de akte van 1987 niet het recht geeft om de openbare weg te bereiken. De rechtbank wijst de vorderingen van Amantia in conventie toe, inclusief de verplichting voor gedaagden om aangelegde stelconplaten te verwijderen. In reconventie worden de vorderingen van gedaagden afgewezen. De rechtbank concludeert dat de erfdienstbaarheid is geëindigd door de nieuwe ontsluiting naar de openbare weg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/552137 / HA ZA 18-475
Vonnis van 24 juli 2019
in de zaak van
AMANTIA STICHTINGte Leiden,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. M.J.E.L. Delissen te Den Haag,
tegen

1.[gedaagde 1] te [plaats 1] ,

2.
[gedaagde 2]te [plaats 2] ,
3.
NICE-2-GET B.V.te Woubrugge, gemeente Kaag en Braassem,
4.
KWEKERIJ NIRIKO B.V.te Woubrugge, gemeente Kaag en Braassem,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. H.M. van Eerten te Zwolle.
Partijen zullen hierna ‘Amantia’ en ‘ [gedaagden] ’ genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 19 april 2018, met producties 1 tot en met 10;
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens houdende eis in reconventie van 3 oktober 2018, met producties 1 tot en met 9;
  • het tussenvonnis van 17 oktober 2018, waarin een datum voor de comparitie van partijen is bepaald;
  • het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 24 januari 2019 en de daarin genoemde stukken.
1.2.
Het proces-verbaal van de comparitie van partijen is buiten aanwezigheid van partijen opgemaakt. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld opmerkingen van feitelijke aard op de verslaglegging kenbaar te maken. Bij brief van 5 maart 2019 heeft Amantia van deze gelegenheid gebruik gemaakt. Dit vonnis wordt gewezen met inachtneming van deze reactie.
1.3.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten

De huidige situatie

2.1.
Amantia is eigenaar van een aantal percelen tuinbouwgrond (weiland) in de polder te [plaats 3] , gelegen tussen de [adres 1] en het [adres 2] , kadastraal bekend gemeente [plaats 3] , nummers A2454 (voorheen 419), A2455 (voorheen 422), A2456 (voorheen 425) en A2586 (voorheen 2313). Amantia heeft de percelen in pacht uitgegeven aan diverse agrariërs ten behoeve van land- en tuinbouw.
2.2.
[gedaagden] is eigenaar van een aantal nabijgelegen percelen, waaronder de percelen (voorheen) kadastraal bekend gemeente [plaats 3] , sectie A, nummers 420, 421, 426, 427, 428 en 1212 alsmede gemeente [plaats 4] , sectie C, nummer 1624.
2.3.
Onderstaande luchtfoto geeft een beeld van de ligging van de percelen van partijen ten opzichte van elkaar.
-luchtfoto verwijderd ivm anonimiseren-
2.4.
Op de volgende pagina’s zijn twee kaarten afgebeeld die een (totaal- respectievelijk ingezoomd) overzicht geven van de kadastrale situatie.
-2x kaart verwijderd ivm anonimiseren-
Historie van de percelen zoals die volgt uit drie aktes van levering
2.5.
Bij notariële akte van 30 januari 1978 (‘de akte van 1978’) heeft de heer [A] aan de heer [B] verkocht en geleverd:
De percelen weiland met dijk liggende in de Westerpolder onder [plaats 3] , kadastraal bekend gemeente [plaats 3] , sektie A nummers 420, 421, 426, 427, 428, en 1212, (…).
De overige percelen weiland, alsmede de boomgaard bij de boerderij [adres 3] , eveneens liggende in gemelde Polder onder [plaats 3] , kadastraal bekend gemeente [plaats 3] , sektie A nummers 419, 422, 423, 424, 425, en 432 (alle geheel), (…) en 1296 (gedeeltelijk) (…),namelijk met uitzondering van: de boerderij, bedrijfsgebouwen, erf en grond, staande en gelegen aan de [adres 3] te [plaats 3] (…).
2.6.
In de akte van 1978 is een erfdienstbaarheid van weg opgenomen, die voor zover hier relevant luidt als volgt:
“9.Gevestigd wordt opnieuwten behoeve vande hierbijsub A. en B.aan de koper verkochte en in eigendom overgedragen percelen / perceelsgedeelte,als heersend erfenten laste vanhet aan de verkopers in eigendom verblijvende gedeelte van het kadastraal perceel gemeente [plaats 3] , sektie A nummer 1296 (waarop de boerderij met bedrijfsopstallen, aan de [adres 3] ) enten laste vanhet aan verkopers in eigendom toebehorende perceel gemeente [plaats 3] , sektie A nummer 1564 (waarop het woonhuis aan de [adres 4] ), als lijdend erf,de erfdienstbaarheid van weg om te komen van – en te gaan naar de openbare weg ( [adres 1] ), op de thans gebruikelijke wijze.
Het onderhoud van deze weg, voorzover alszodanig thans bestaande, is voor rekening van de koper (eigenaar van het heersend erf).
Deze weg mag ook worden gebruikt voor bouwverkeer, doch alleen en uitsluitend indien de heer [C] , wonende te [plaats 3] , [adres 5] , weigert overweg daarvoor over zijn percelen tijdelijk te verlenen.
2.7.
Bij notariële akte van 29 september 1987 (‘de akte van 1987’) heeft [B] aan de heer [D] en de heer [E] in privé dan wel in hun hoedanigheid van enig beherende vennoten van de vennootschap onder firma v.o.f. Sterke Piet Trekheester Kwekerij (onder andere) verkocht en geleverd (i) een (gedeeltelijk) perceel tuinland, weiland en water, kadastraal bekend gemeente [plaats 4] , sectie C nummer 1624 en (ii) de percelen weiland met dijk, kadastraal bekend gemeente [plaats 3] , sectie A nummers 420, 421, 426, 427, 428 en 1212.
2.8.
In de akte van 1987 wordt onder 15 onder A. achter 7 onder verwijzing naar de akte van 1978 de in die akte opgenomen erfdienstbaarheid van weg bekrachtigd en voor zover nodig opnieuw gevestigd, namelijk de erfdienstbaarheid ten behoeve van de kadastrale percelen gemeente [plaats 3] , sektie A nummers 419, 420, 421, 422, 423, 424, 425, 426, 427, 428, 432, 1212 en 1296 (“
voor zover thans nog in eigendom verblijvend”) als heersend erf en ten laste van het verkochte deel van perceel 1296 (“
waarop de boerderij cum annexis [adres 3]”). Tevens is in de akte van 1987 onder A. achter 8 bepaald dat het recht van weg eindigt
“zodra verkoper casu quo zijn rechtsopvolgers een eigen uitweg op de [adres 1] verkrijgen via gemeentegrond.”
2.9.
Voorts is in de akte van 1987 onder B. achter 16 onder verwijzing naar een notariële akte van 28 januari 1983 een erfdienstbaarheid opgenomen die voor zover hier relevant luidt als volgt:

16.Ten behoeve vanhet bij deze akte verkochte (te weten de kadastrale percelen gemeente [plaats 3] , sectieA nummers 420, 421, 426, 427, 428 en 1212en het kadastrale perceel gemeente [plaats 4] sectie C nummer1624; voorzover in eigendom overgedragen aan genoemde vennootschap) en enten laste vande aan de verkoper in eigendom verblijvende kadastrale percelen gemeente [plaats 3] ,sectie A nummers 422 en 2073wordt gevestigdde erfdienstbaarheid van weg om te komen van en te gaan naar het erf gelegen nabij de boerderij aan de [adres 5] te [plaats 3], eigendom van de heer [C] ,zulks uit te oefenen over de bestaande (beton)weg. De erfdienstbaarheid moet worden uitgeoefend op de voor het lijdend erf minst bezwarende wijze.
De kosten van onderhoud van de weg komen voor rekening van de eigenaar van het lijdend erf.
Deze erfdienstbaarheid van weg kan uitsluitend worden uitgeoefend ten behoeve van een tuinbouwbedrijf.
(…).
Deze erfdienstbaarheid van weg is beperkt tot verkeer met een totaal gewicht van tien ton.
De erfdienstbaarheid moet worden uitgeoefend op de de voor het lijdend erf minst bezwarende wijze.
(…).
2.10.
Bij notariële akte van 11 december 2001 heeft Amantia de onder 2.1 genoemde percelen tuinbouwgrond (weiland) gelegen te [plaats 3] , nabij de [adres 1] , gekocht en geleverd gekregen. In de akte is onder het kopje “OMSCHRIJVING ERFDIENSTBAARHEDEN, KWALITATIEVE BEDINGEN EN/OF BIJZONDERE VERPLICHTINGEN” onder meer verwezen naar de akte van 1978 en de akte van 1987, onder woordelijke vermelding van de daarin opgenomen erfdienstbaarheden van weg (2.6 en 2.9).
2.11.
Bij notariële akte van 3 mei 2007 (‘de akte van 2007’) heeft Amantia van de heer [C] gekocht en geleverd gekregen grond die is gelegen achter de [adres 5] , te weten een perceel bouwland, kadastraal bekend gemeente [plaats 3] , sectie A nummer 2126. Op pagina vier van voornoemde akte is de volgende bepaling opgenomen:

OMSCHRIJVING ERFDIENSTBAARHEDEN, KWALITATIEVE BEDINGEN EN/OF BIJZONDERE VERPLICHTINGEN
Er zijn verkoper geen erfdienstbaarheden, kwalitatieve bedingen en/of bijzondere verplichtingen bekend.
Verkoper en koper verklaren te zijn overeengekomen dat de toegang tot het bij deze akte overgedragen perceel niet langer zal gaan over het aan verkoper in eigendom toebehorende perceel nummer 751 derzelfde kadastrale gemeente en sectie doch via een reeds bij koper in gebruik zijnde toegangsweg.
Betonpaden
2.12.
Over de percelen van Amantia lopen drie betonpaden. Een rechtsvoorganger van Amantia heeft deze omstreeks 1980 in een rechte lijn aangelegd, zoals (deels) zichtbaar is op onderstaande luchtfoto uit 2006.
2.13.
In 2013 heeft [gedaagden] met stelcon rijplaten een pad gecreëerd, waarmee hij vanaf een van de betonpaden een eigen (eerdere) afslag naar zijn percelen heeft gerealiseerd. Onderstaande (lucht)foto’s geven een indruk van de situatie ter plekke.
2.14.
Op een later moment heeft [gedaagden] de door hem gecreëerde afslag in samenwerking met Aannemingsbedrijf Van Wengerden & Visser (‘Van Wengerden’) alsmede in overleg met de eigenaar van een nabijgelegen perceel, te weten de heer [F] , verlegd naar een destijds recent gerealiseerde woonwijk die zichtbaar is op onderstaande luchtfoto. De luchtfoto toont tevens de thans nog bestaande situatie.
2.15.
Bij brief van 12 augustus 2015 heeft Amantia het volgende geschreven aan [gedaagden] , voor zover hier relevant:

De Amantia Stichting is eigenaar van de polder ten zuiden van uw perceel, ten westen van het [adres 6] en ten noorden van de bebouwing met aanhorigheden langs de [adres 7] en de [adres 1] te [plaats 3] .
U hebt ten laste van onze grond en ten behoeve van uw perceel aan de [adres 8] te [plaats 3] een erfdienstbaarheid van weg om te komen van en te gaan naar de [adres 1] , ten tijde van de vestiging de dichtstbijzijnde openbare weg.
Overigens werd de erfdienstbaarheid indertijd gevestigd om het voor de agrariër in de polder ter hoogte van uw woning mogelijk te maken bij hun woning aan de [adres 1] te komen. dat was indertijd een logische oplossing. Maar nu wordt deze erfdienstbaarheid slechts gebruikt voor uw persoonlijke gemak. Er is geen relatie meer met de agrarische doeleinden op ons perceel. Immers pal voor uw woning ligt de openbare weg de Poldermolen en via deze weg en verder langs de Amstel en het Oostkanaal kunt u op gemakkelijke wijze in het dorp [plaats 3] komen. dit is volgens ons een prima alternatief.
De oorspronkelijke noodzaak van de erfdienstbaarheid bestaat niet meer. Het nu gebruik maken ervan hindert de huidige gebruiker van ons perceel en de eigenaren van de aanpalende percelen en is in strijd met wat partijen oorspronkelijk voor ogen hadden.
Graag treden wij met u in overleg om te bezien, of en onder welke voorwaarden, u afstand wilt doen van de erfdienstbaarheid van weg in kwestie, nu u, zoals gezegd, op gemakkelijke wijze naar de [adres 1] te [plaats 3] kunt rijden.
(…).
2.16.
Bij brief van 14 maart 2018 (die omstreeks 26 maart 2018 is bezorgd) heeft Amantia de omwonenden van bovengenoemde woonwijk (2.13) geschreven als volgt, voor zover hier relevant:

(…). Grenzend aan uw wijk bezitten wij enkele percelen grond, die wij aan twee ondernemers verpacht hebben. Deze percelen hebben een agrarische bestemming. Op de voorste percelen ligt een weg die voor onze pachter bestemd is om zijn werk te kunnen doen.
In het stratenplan van uw nieuwe wijk is door de aannemer een korte weg aangelegd tussen de achterste woonblokken. Wij begrepen dat dit nodig was voor zijn bedrijfsvoering tijdens de bouw. Daar stopt de weg bij onze grond. Wij hebben niet om deze weg gevraagd.
Een verderop wonende inwoner van [plaats 3] heeft zonder overleg op ons eigen terrein met rijplaten een aansluiting gemaakt naar de weg in uw wijk. Daardoor lijkt het voor wie die situatie voor het eerst ziet alsof dit een doorgaande route is die vrij toegankelijk is. Dat is niet het geval. Het gevolg is dat, sinds uw wijk is gebouwd, een toenemend aantal mensen deze weg ook is gaan gebruiken. Er rijden nu regelmatig auto’s en fietsen. En ook laten steeds meer mensen er hun hond uit. Mensen zien dat van elkaar en zo wordt het steeds drukker. Dat is niet de bedoeling en het schaadt de belangen van de pachter en is een inbreuk op ons eigendomsrecht. Wij willen dit voorkomen. Ook enkele bewoners uit uw wijk hebben ons laten weten deze ongewenste situatie lastig te vinden. Wij hebben hen toegezegd hier iets aan te doen.
Om duidelijk te maken waar ons eigen terrein begint, plaatsen wij daar in samenwerking met aannemer Van Wengerden & Visser een bord “Eigen terrein / verboden voor onbevoegden”. Wij kiezen er vooralsnog niet voor om een hek te plaatsen. We hopen dat het bord voldoende is om duidelijk te maken dat dit veld en de erop gelegen weg niet voor anderen bestemd zijn dan voor degenen die ons terrein pachten.
We vragen u om het toegangsbord te respecteren. En om, als zich dat voordoet, ook anderen die wel ons terrein opgaan op dit bord te willen wijzen. Wij hopen dat daarmee het oneigelijk gebruik verdwijnt en de gevoelde vrijheid van de aanwonende gezinnen verbetert.
(…).

3.Het geschil

in conventie

3.1.
Amantia vordert - zakelijk weergegeven - na eiswijziging, bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. een verklaring voor recht dat bij notariële akte 1978 geen erfdienstbaarheid is gevestigd ten laste van de percelen van Amantia (als dienend erf) en ten gunste van de percelen van [gedaagden] (als heersend erf), om via de betonpaden te komen van en te gaan naar de [adres 1] te [plaats 3] ;
II. een verklaring voor recht dat de bij notariële akte 1987 gevestigde erfdienstbaarheid naar de [adres 5] , [gedaagden] geen recht geeft om, anders dan met landbouwmachines, via de betonpaden te komen van en te gaan naar de [adres 5] te [plaats 3] ;
III. [gedaagden] te veroordelen de door hem aangelegde stelcon rijplaten uiterlijk vijf dagen na het te wijzen vonnis, op eigen kosten te verwijderen en verwijderd te houden;
IV. [gedaagden] te verbieden om, anders dan met landbouwmachines, gebruik te maken van de betonpaden;
V. [gedaagden] te veroordelen tot betaling van een dwangsom van € 5.000, voor iedere dag dat hij met de nakoming van het onder III en IV gevorderde in gebreke blijft, met een maximum van € 50.000;
VI. [gedaagden] te veroordelen in de kosten van het geding, vermeerderd met rente.
3.2.
Amantia legt aan haar vordering ten grondslag dat in 1978 geen erfdienstbaarheid van weg is gevestigd ten laste van haar percelen en ten gunste van de percelen van [gedaagden] Voor de erfdienstbaarheid van weg uit de akte van 1987 geldt dat die niet gaat naar de openbare weg, maar naar “
het erf nabij de boerderij aan de [adres 5]”. Bovendien is het bij de totstandkoming van laatstgenoemde erfdienstbaarheid niet de bedoeling van partijen geweest dat deze met personenvoertuigen zou worden uitgeoefend. Daar waar het gaat om perceel 2126 - dat zich bevindt áchter het perceel met huisnummer 42 - is van belang dat in de akte van 2007 geen erfdienstbaarheid is opgenomen noch dat er is geciteerd uit oudere aktes alsmede dat in de koopakte een bepaling is opgenomen inhoudende een verbod om uit te wegen naar de [adres 1] . [gedaagden] heeft dan ook niets aan deze erfdienstbaarheid en maakt zonder recht of titel gebruik van de betonpaden wanneer daarover met personenvoertuigen wordt gereden. Tot slot heeft [gedaagden] zonder toestemming stelcon rijplaten op de percelen van Amantia gelegd. [gedaagden] maakt door zijn handelen stelselmatig inbreuk op het eigendomsrecht van Amantia en handelt onrechtmatig jegens haar.
3.3.
[gedaagden] concludeert tot afwijzing van de vorderingen. Met een beroep op de akte van 1978 verweert hij zich primair met het betoog dat hij rechthebbende is van een erfdienstbaarheid van weg die hem het recht geeft om via de betonpaden te komen van en te gaan naar de openbare weg, de [adres 1] . [gedaagden] betwist dat hij de erfdienstbaarheid van weg verkeerd uitoefent. Zijn feitelijke gebruik bestaat inderdaad uit het rijden over de betonpaden met personenvoertuigen, maar dit sluit aan bij het doel van de erfdienstbaarheid; het ontsluiten van een tuinbouwbedrijf. De loop van het recht van de erfdienstbaarheid over de dienende erven loopt volgens [gedaagden] niet via huisnummer 42 (kadastraal 2520/2521). In de akte van 1987 wordt perceel 2073 als dienend genoemd; dat perceel is gelegen rondom de percelen waarop de huisnummers 20 en 22 zijn gelegen. [gedaagden] erkent dat hij de erfdienstbaarheid heeft verlegd, maar volgens hem heeft Van Wengerden dit besproken met Amantia. Overigens leidt de verlegging tot een verkorting en dus een verlichting van de erfdienstbaarheid, zodat Amantia geen belang heeft bij haar vordering, aldus [gedaagden]
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
[gedaagden] vordert - zakelijk weergegeven - na eiswijziging ter comparitie, bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
een verklaring voor recht dat de loop van het bij akte van 1987 gevestigde recht van erfdienstbaarheid gaat over perceel A2586, zoals weergegeven op onderstaande tekening (‘tracé [gedaagden] ’), ten behoeve van zijn percelen als heersende erven;
wijziging van de loop van het bij akte van 1987 gevestigde recht van erfdienstbaarheid op grond van artikel 5:80 Burgerlijk Wetboek (‘BW’) zoals hieronder weergegeven;
veroordeling van Amantia tot het verwijderen en verwijderd houden van de borden ‘Verboden Toegang’ op (of met betrekking tot) haar perceel A2586, teneinde die borden desgewenst te vervangen met een aanduiding ‘Eigen Weg’.
-tekening verwijderd ivm anonimiseren-
3.6.
[gedaagden] legt aan zijn vordering ten grondslag dat partijen het ‘tracé [gedaagden] ’ over perceel A2586 in de loop der jaren (impliciet) zijn overeengekomen.
3.7.
Amantia voert verweer. Zij betwist dat zij heeft ingestemd met verlegging van de erfdienstbaarheid. [gedaagden] noch Van Wengerden heeft in dat verband ooit afspraken met haar gemaakt. De stelling van [gedaagden] dat hij niet beter wist en weet dat de uitweg over de percelen van Amantia voor hem de enige officiële uitweg naar de [adres 1] is gaat niet op, nu de ontsluiting naar de openbare weg, te weten het [adres 2] , direct voor zijn percelen ligt. Amantia betwist dat [gedaagden] een redelijk belang heeft, het gaat [gedaagden] enkel om een kortere reistijd.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
[gedaagden] heeft zich niet verzet tegen de eiswijziging van Amantia. Nu de rechtbank ook ambtshalve geen redenen ziet om de eiswijziging buiten beschouwing te laten, zal zij beslissen op de vorderingen zoals deze na de wijziging luiden.
in conventie en in reconventie
4.2.
Aanleiding voor deze procedure is het gebruik van de betonpaden door [gedaagden] om te komen van en te gaan naar de openbare weg de [adres 1] ter hoogte van de percelen met daarop opstallen met de nummers 20 en 22 en de aanleg van een uitweg bestaande uit stelconplaten vanaf de betonpaden naar de [adres 1] , welke uitweg later is verlegd vanaf de betonpaden naar een recent gebouwde nieuwbouwwijk. Amantia beoogt beëindiging van het gebruik van de betonpaden en verwijdering van de stelconplaten op haar erf, terwijl [gedaagden] het gebruik van de betonpaden om de [adres 1] te bereiken en de uitweg naar de nieuwbouwwijk beoogt te bestendigen. De vorderingen houden alle verband met de vraag of er ten laste van de percelen van Amantia en ten gunste van de percelen van [gedaagden] erfdienstbaarheden bestaan en zo ja, wat de inhoud en wijze van uitoefening daarvan is. In verband met hun nauwe samenhang zullen de vorderingen in conventie en in reconventie gezamenlijk worden behandeld.
4.3.
Uit artikel 5:72 BW volgt dat een erfdienstbaarheid kan ontstaan door vestiging of door verjaring. Vestiging vindt plaats als aan de vereisten van een geldige titel, beschikkingsbevoegdheid en een notariële akte plus inschrijving in de openbare registers is voldaan. Gelet op het debat tussen partijen, zal de rechtbank eerst aan de hand van de notariële akte van 1978 beoordelen of daarin een erfdienstbaarheid ten gunste van [gedaagden] en ten laste van het perceel van Amantia is gevestigd. Vervolgens zal de rechtbank aan de hand van de notariële akte van 1987 de (inhoud en de wijze van uitoefening van de) erfdienstbaarheid van weg beoordelen, waarvan niet in geschil is dat er bij die akte een erfdienstbaarheid is gevestigd ten laste van de percelen van Amantia en ten behoeve van de percelen van [gedaagden] Voor zover partijen de aktes verschillend lezen, moeten die worden uitgelegd. Bij de uitleg komt het dan aan op de in de notariële aktes tot uitdrukking gebrachte partijbedoeling, die moet worden afgeleid uit de in de aktes gebruikte bewoordingen, uit te leggen naar objectieve maatstaven in het licht van de gehele inhoud van de akte (HR 22 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM8933).
De erfdienstbaarheid van weg uit de akte van 1978
4.4.
Amantia voert aan dat in 1978 ten laste van haar percelen geen erfdienstbaarheid is gevestigd ten behoeve van de percelen van [gedaagden] . Zij verwijst daartoe naar de tekst van de akte van 1978; daarin is beschreven dat zowel haar percelen maar óók die van [gedaagden] als ‘heersend’ zijn gekwalificeerd. Dat maakt dat volgens Amantia dat zijzelf uit hoofde van die akte geen dienend erf heeft, zodat zij op basis van die akte geen verplichtingen van erfdienstbaarheid kan hebben. Volgens [gedaagden] is er bij deze akte wél een erfdienstbaarheid ten gunste van haar erf gevestigd en wel om via de percelen met de opstallen met nummers 20 en 22 te komen en te gaan van en naar de openbare weg de [adres 1] . De rechtbank overweegt ten aanzien hiervan als volgt.
4.5.
Niet in geschil is dat bij de akte van 1978 een erfdienstbaarheid van weg is gevestigd om te komen en te gaan van en naar de [adres 1] . Zoals hiervoor weergegeven (2.5), worden in de akte van 1978 onder ‘A’ verkocht percelen weiland kadastraal genummerd “
420,421,426,427,428, en1212”. Vaststaat dat deze percelen thans eigendom zijn van [gedaagden] Voorts worden onder ‘B’ verkocht percelen weiland kadastraal genummerd ”
419, 422,423,424, 425, en432(alle geheel), (…) en 1296 (gedeeltelijk) (…).Verder staat vast dat de vetgedrukte percelen 423, 424 en 432, na herverdeling en -nummering thans eigendom zijn van Amantia. Uit onderstaand overzicht, overgelegd door Amantia en niet betwist door [gedaagden] , blijkt voorts dat het huidige perceel A2586 van Amantia is ontstaan uit de perceelnummers 432, 424 en 423.
Perceel
Ontstaan uit
Ontstaan uit
Ontstaan uit
Ontstaan uit
Ontstaan uit
Ontstaan uit
2586
 2516
 2416
 2313
 2073
 1986
 432
 424
 423
4.6.
De omschrijving van de bij akte van 1978 verkochte percelen (2.5) in samenhang gelezen met de omschrijving van de erfdienstbaarheid van weg (2.6), leidt dan ook tot de conclusie dat het betoog van Amantia aansluit bij de tekst van de akte van 1978. De erfdienstbaarheid van weg om te komen van - en te gaan naar de openbare weg ( [adres 1] ) is gevestigd,
ten behoeve vanerven die thans onderdeel uitmaken van de percelen van Amantia maar óók
ten behoeve vanerven die thans onderdeel uitmaken van de percelen van [gedaagden] . Voornoemde erven zijn alle aangemerkt als
heersendeerven.
4.7.
[gedaagden] heeft geen omstandigheden aangevoerd die maken dat de in de akte gebruikte bewoordingen, uit te leggen naar objectieve maatstaven in het licht van de gehele inhoud van de akte tot een andere conclusie kunnen leiden. Nu uit artikel 5:70 lid 1 BW volgt dat erfdienstbaarheden slechts kunnen bestaan ten behoeve van én ten laste van een erf, zal de vordering in conventie zoals hiervoor weergegeven onder 3.1.I. worden toegewezen.
De erfdienstbaarheden van weg uit de akte van 1987
4.8.
Niet is in geschil dat bij de akte van 1987 de in 1978 gevestigde erfdienstbaarheid om te komen van en te gaan naar de [adres 1] is bekrachtigd en voor zover nodig opnieuw is gevestigd (onder A. achter 7), zoals hiervoor onder 2.8 vermeld.
4.9.
Inmiddels zijn echter de heersende erven genoemd in de akten van 1978 en 1987 in handen van verschillende rechtsopvolgers, namelijk thans Amantia en [gedaagden] De rechtbank stelt vast dat in de notariële akte van 11 december 2001, de akte van levering van de aan Amantia toebehorende percelen geen erfdienstbaarheid is gevestigd ten behoeve van de percelen van (de rechtsvoorganger van) [gedaagden] en ten laste van de percelen van Amantia om te komen van en te gaan naar de [adres 1] . Of uit enige andere akte na 1987 een erfdienstbaarheid om die openbare weg te bereiken ten laste van de percelen van Amantia als lijdende erven en ten behoeve van die van [gedaagden] als heersend erven blijkt, blijkt niet. Uit de beschikbare informatie blijkt de vestiging bij akte van een dergelijke erfdienstbaarheid niet en ook de stellingen en verweren van partijen lijken hiervan uit te gaan.
4.10.
Hoe dan ook, kennelijk is de feitelijke uitoefening van die erfdienstbaarheid steeds en ook na 2001 wél voortgezet totdat dit vanwege de verbouwing (of herbouw) van de opstallen met de nummers 20 en 22 niet meer mogelijk was. Een huis belemmerde de doorgang. Toen is door [gedaagden] , in overleg met de aannemer die de desbetreffende opstallen ver(of her)bouwde, met stelconplaten een nieuwe uitweg naar de [adres 1] gemaakt. Met de komst van de nieuwbouwwijk is die uitweg verlegd. Dit alles, zoals [gedaagden] naar voren heeft gebracht en Amantia op zichzelf niet heeft betwist.
4.11.
Uit de akte van 1987 blijkt (onder B. achter 16) wel een andere erfdienstbaarheid dan de in 1978 gevestigde, namelijk de erfdienstbaarheid zoals hiervoor in 2.9 vermeld. Het bestaan van deze erfdienstbaarheid is niet in geschil; evenmin is in geschil dat dit een erfdienstbaarheid is ten laste van percelen die nu aan Amantia toebehoren en ten behoeve van de percelen van [gedaagden] Wel is in geschil of deze erfdienstbaarheid [gedaagden] inhoudt dat [gedaagden] gerechtigd is te komen van en te gaan naar de [adres 1] volgens het, door [gedaagden] zogenoemde, ‘tracé [gedaagden] ’.
4.12.
De rechtbank stelt voorop dat uit de tekst van de akte uit 1987 op dit onderdeel blijkt dat het gaat om een erfdienstbaarheid van weg om te komen van en te gaan naar het erf gelegen nabij de boerderij aan de [adres 5] te [plaats 3] . Zij verwerpt het verweer van [gedaagden] dat de partijbedoeling wat betreft deze erfdienstbaarheid anders moet zijn geweest dan uit de tekst blijkt. Het betoog van [gedaagden] komt erop neer dat hij “
de erfdienstbaarheid naar het erf nabij de boerderij met huisnummer 42 niet op basis van de kadastrale aanduidingen kan reconstrueren” en dat het mede daarom “
meer lijkt op een ontsluiting naar de [adres 9]” en dat hij niet beter wist en weet dat dit zo is. Dit betoog is, gelet op de betwisting door Amantia, onvoldoende voor de vaststelling dat de uitleg van [gedaagden] van dit onderdeel van de akte, gelet op de bewoordingen van de akte, uit te leggen naar objectieve maatstaven in het licht van de gehele inhoud van de akte, de juiste is.
4.13.
Evenmin kan de rechtbank [gedaagden] volgen in zijn stelling dat sprake moet zijn van een fout in de akte van 1987. In de akte van 1987 is, voor zover relevant, voorzien in twee erfdienstbaarheden, één om de openbare weg te bereiken en één om de boerderij met huisnummer 42 te bereiken. Op Amantia rusten geen verplichtingen jegens [gedaagden] uit hoofde van de bij akte van 1978 gevestigde en bij akte van 1987 bekrachtigde en voor zover nodig opnieuw gevestigde erfdienstbaarheid om de openbare weg te bereiken, als eigenaar van de genoemde heersende erven. Op Amantia rust wel een verplichting jegens [gedaagden] uit hoofde van de bij akte van 1983 gevestigde en in 1987 voor zoveel nodig en mogelijk opgelegde en of overgedragen erfdienstbaarheid om te komen van en te gaan naar de boerderij met huisnummer 42.
4.14.
De vraag rijst of en in hoeverre [gedaagden] enig belang heeft bij de uitoefening van die laatste erfdienstbaarheid nu deze hem geen titel verleent om de openbare weg te bereiken, zoals Amantia ter zitting naar voren heeft gebracht. Beantwoording van die vraag kan evenwel in het midden blijven. Het bestaan van de erfdienstbaarheid onder B. achter 16 op grond van de akte van 1987 ten behoeve van [gedaagden] en ten laste van Amantia is zoals eerder overwogen geen onderwerp van debat in deze procedure. In het verweer van [gedaagden] ligt verder wel besloten dat hij stelt belang te hebben bij de uitoefening van de onder B. achter 16 van de akte van 1987 genoemde erfdienstbaarheid.
4.15.
Het voorgaande betekent dat - overeenkomstig de stellingen van Amantia - de erfdienstbaarheid van weg onder B. achter 16 uit de akte van 1987 [gedaagden] het recht geeft om via de betonpaden die lopen over de percelen van Amantia, te komen van en te gaan naar het erf gelegen nabij de boerderij aan de [adres 5] te [plaats 3] . In de omschrijving van de erfdienstbaarheid van weg is
niette lezen dat die erfdienstbaarheid enkel mag worden uitgeoefend met landbouwmachines. Dat is nergens als zodanig beschreven, terwijl de woorden “ten behoeve van het tuinbouwbedrijf” duiden op een ruimere uitoefening dan alleen met landbouwmachines. Dat dit destijds, zoals Amantia stelt, feitelijk wel is beoogd, doet hier niet aan af. Een beperking in de uitoefening van de erfdienstbaarheid zoals Amantia heeft gesteld, blijkt niet uit de inhoud van de akte. De rechtbank is het dan ook met [gedaagden] eens dat hij niet in strijd handelt met de uitoefening van de erfdienstbaarheid van weg, indien hij in het kader van de uitoefening van zijn tuinbouwbedrijf met een personenvoertuig over de betonpaden rijdt. Daarbij geldt wel dat uitoefening van de erfdienstbaarheid op de voet van artikel 5:74 BW moet plaatsvinden op de voor het dienende erf
minst bezwarende wijze. Verder geldt dat nu deze erfdienstbaarheid geen titel geeft om de openbare weg te bereiken dat de betonpaden dus
nietvoor woon- werkverkeer van werknemers van de onderneming van [gedaagden] mogen worden gebruikt. [gedaagden] heeft dit laatste ook niet betwist.
4.16.
Uit het vorenstaande volgt dat de vorderingen in conventie zoals hiervoor weergegeven onder 3.1.II en 3.I.IV zullen worden afgewezen.
4.17.
Dan rijst de vraag hoe om te gaan met de omstandigheid dat de in 1978 gevestigde erfdienstbaarheid om te komen van en te gaan naar de [adres 1] ter hoogte van de percelen met daarop opstallen met de nummers 20 en 22 steeds, ook nadat de heersende erven door verschillende rechthebbenden zijn verkregen, feitelijk is uitgeoefend, waarbij het tracé twee keer is verlegd.
4.18.
De rechtbank merkt allereerst op dat de percelen waarover de stelconplaten zijn gelegd eigendom zijn van Amantia. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagden] de vereiste toestemming heeft verkregen om de stelcon rijplaten neer te leggen en de loop van de erfdienstbaarheid te wijzigen. Daarmee staat vast dat de stelcon rijplaten zonder recht of titel zijn neergelegd. De vordering in conventie zoals hiervoor weergegeven onder 3.1.III zal worden toegewezen, met dien verstande dat de rechtbank, gelet op de te verrichten werkzaamheden ter verwijdering van de stelconplaten en de daartoe mogelijk in te schakelen derden en de bouwvakvakantie, een termijn van drie maanden voor de verwijdering redelijk acht. Een zodanig spoedeisend belang dat een kortere termijn nodig is, is er ook niet.
4.19.
Daarnaast stelt de rechtbank vast dat [gedaagden] niet heeft weersproken dat er vanaf zijn percelen een nieuwe ontsluiting is tot de openbare weg via de Poldermolen. In de akte van 1987 onder A. achter 8 is bepaald dat het recht van weg eindigt zodra sprake is van een eigen uitweg op de [adres 1] via gemeentegrond. Weliswaar is geen sprake van een rechtstreekse uitweg op de [adres 1] vanaf de percelen van [gedaagden] , gelet op het doel van de in 1978 gevestigde erfdienstbaarheid, namelijk het creëren van een toegang tot de openbare weg, moet hiermee de erfdienstbaarheid op grond van de akte geacht worden te zijn geëindigd. Aan wijziging van die erfdienstbaarheid op de voet van artikel 5:80 BW komt de rechtbank gelet hierop dan ook niet toe.
4.20.
De vorderingen in reconventie onder 3.5.a en 3.5.b zijn in het licht van het voorgaande dan ook niet vatbaar voor toewijzing.
4.21.
Ten aanzien van de vordering in reconventie onder 3.5.c wijst de rechtbank erop dat Amantia op de voet van artikel 5:75 BW bevoegd is een ‘Verboden Toegang’- bord op haar perceel te plaatsen en dat zij zelfs kan overgaan tot afsluiting van haar percelen, met dien verstande dat zij er dan voor moet zorgen dat de eigenaar van het heersende erf onbelemmerd toegang houdt tot het dienende erf, om de erfdienstbaarheid uit te kunnen oefenen (HR 23 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AW6598). Ook deze vordering wordt afgewezen.
4.22.
Al dat wat overigens naar voren is gebracht kan, gelet op het voorgaande, onbesproken blijven.
4.23.
De conclusie is dat [gedaagden] niet gerechtigd is de betonpaden te gebruiken om te komen en te gaan van en naar de [adres 1] . Hij is ook niet gerechtigd geweest tot de aanleg van een uitweg bestaande uit stelconplaten vanaf de betonpaden naar de [adres 1] , noch tot verlegging van die uitweg op een latere datum vanaf de betonpaden naar een recent gebouwde nieuwbouwwijk. Hij is wel gerechtigd om te komen van en te gaan naar het erf gelegen nabij de boerderij aan de [adres 5] . De rechtbank realiseert zich dat dit laatste [gedaagden] niet in de door hem gewenste praktische zin kan baten. Hij zal immers moeten omrijden om in het dorp te komen. Een en ander laat onverlet dat het partijen vrijstaat om in onderling overleg tot een voor hen beiden acceptabele oplossing te komen, zoals ook ter zitting besproken en nu niet gebleken is dat bij de verkrijging van de percelen door Amantia in 2001 beoogd is om de in 1978 gevestigde (en in 1987 bekrachtigde) erfdienstbaarheid als beëindigd te beschouwen.
Dwangsom
4.24.
Tegen de door Amantia gevorderde dwangsom heeft [gedaagden] geen verweer gevoerd. De rechtbank zal de gevorderde dwangsom toewijzen, met dien verstande dat deze zal worden gematigd en gemaximeerd zoals hierna in het dictum vermeld.
Proceskosten
in conventie
4.25.
[gedaagden] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Amantia worden begroot op:
  • dagvaarding € 93,72
  • griffierecht € 626,00
  • salaris advocaat €
Totaal € 1.641,72
in reconventie
4.26.
[gedaagden] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Amantia worden begroot op € 230,50 voor salaris advocaat (1,0 punt x factor 0,5 x tarief € 461,00).

5.De beslissing

De rechtbank:
in conventie
5.1.
verklaart voor recht dat bij notariële akte van 1978 geen erfdienstbaarheid is gevestigd ten laste van de percelen van Amantia (als dienend erf) en ten gunste van de percelen van [gedaagden] (als heersend erf), om via de betonpaden te komen van en te gaan naar de [adres 1] te [plaats 3] ;
5.2.
veroordeelt [gedaagden] de door hem aangelegde stelcon rijplaten uiterlijk drie maanden (24 oktober 2019) na het wijzen van dit vonnis op eigen kosten te verwijderen en verwijderd te houden;
5.3.
veroordeelt [gedaagden] tot betaling van een dwangsom van € 5.000, voor iedere dag dat hij met de nakoming van het onder 5.2 in gebreke blijft, met een maximum van
€ 50.000;
5.4.
veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten, aan de zijde van Amantia tot op heden begroot op € 1.641,72, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de 15e dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.5.
verklaart dit vonnis in conventie voor wat betreft de onder 5.2, 5.3 en 5.4 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst af het meer of anders gevorderde;
in reconventie:
5.7.
wijst de vorderingen af;
5.8.
veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten, aan de zijde van Amantia tot op heden begroot op € 230,50.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Ritsema van Eck - van Drempt en in het openbaar uitgesproken op 24 juli 2019. [1]

Voetnoten

1.type: 2513