ECLI:NL:RBDHA:2019:8631

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 augustus 2019
Publicatiedatum
22 augustus 2019
Zaaknummer
NL19.14779
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard wegens internationale bescherming in Duitsland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 augustus 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiseres, een Syrische vrouw, had op 11 april 2019 een asielverzoek ingediend in Nederland. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid verklaarde haar aanvraag op 25 juni 2019 niet-ontvankelijk, omdat eiseres sinds 22 augustus 2017 internationale bescherming geniet in Duitsland. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 25 juli 2019 heeft eiseres, bijgestaan door haar gemachtigde, haar standpunt toegelicht. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres op 11 november 2018 Duitsland heeft verlaten om haar familie in Syrië te bezoeken, en dat haar asielstatus in Duitsland niet was ingetrokken. De rechtbank oordeelde dat de Duitse autoriteiten op 29 oktober 2016 een asielstatus aan eiseres hadden verleend en dat deze status nog steeds van kracht was. Eiseres had niet voldoende bewijs geleverd dat haar status was beëindigd. De rechtbank concludeerde dat de aanvraag van eiseres niet-ontvankelijk kon worden verklaard op basis van de Vreemdelingenwet 2000, omdat zij nog steeds internationale bescherming genoot in Duitsland. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL19.14779

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiseres,
(gemachtigde: mr. F.J.M. Schonkeren),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,
(gemachtigde: mr. E. van Hoof).

Procesverloop

Bij besluit van 25 juni 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een asielvergunning voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL19.14780, plaatsgevonden op 25 juli 2019. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Fayez. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] en bezit de Syrische nationaliteit. Zij heeft op 11 april 2019 in Nederland een asielverzoek ingediend.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres niet-ontvankelijk verklaard omdat uit de registratie in Eurodac is gebleken dat eiseres sinds 22 augustus 2017 internationale bescherming geniet in Duitsland. Eiseres heeft met de door haar op 17 april 2019 overgelegde
e-mailcorrespondentie met de Duitse gemeente Lörrach van 11 maart 2019 niet onderbouwd dat haar asielstatus in Duitsland is ingetrokken. Verweerder heeft daarnaast op 11 juni 2019 aan de Duitse autoriteiten een terugnameverzoek gedaan op grond van de Dublinverordening, waarin deze e-mailcorrespondentie is bijgevoegd. Bij brief van 18 juni 2019 hebben de Duitse autoriteiten het terugnameverzoek geweigerd omdat aan eiseres op 29 oktober 2016 een asielstatus is verleend. Hieruit blijkt dat eiseres nog steeds internationale bescherming geniet.
3. Eiseres heeft aangevoerd dat zij geen internationale bescherming in Duitsland meer geniet, omdat zij op 11 november 2018 vrijwillig Duitsland is uitgereisd om haar familie in Syrië te kunnen bezoeken. Haar Duitse vluchtelingenstatus
(Flüchtlingseigenschaft)en haar verblijfsvergunning
(Aufenthaltstitel)zijn daarom van rechtswege op 17 december 2018 komen te vervallen. Als een vluchteling is teruggekeerd naar zijn land van herkomst, kan een asielstatus ook zonder expliciet intrekkingsbesluit vervallen. Ter onderbouwing van deze stelling heeft zij wederom verwezen naar de door haar overgelegde e-mailcorrespondentie. Eiseres meent dat zij mag afgaan op de informatie verstrekt door de ambtenaar, werkzaam voor de gemeente Lörrach van de afdeling burgerzaken buitenlanders
(Fachbereich Bürgerdienste Ausländerangelegenheiten).
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Ingevolge artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 kan een asielaanvraag niet-ontvankelijk worden verklaard als de vreemdeling in een andere lidstaat van de Europese Unie internationale bescherming geniet. Op grond van artikel 3.106a, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit, kan de aanvraag niet-ontvankelijk worden verklaard indien de vreemdeling een zodanige band heeft met dat land, dat het voor hem of haar redelijk zou zijn om terug te keren naar dat land.
5. De rechtbank stelt voorop dat niet in geschil is dat de Duitse autoriteiten op 29 oktober 2016 aan eiseres de asielstatus hebben verleend. Voorts is niet in geschil dat eiseres op 11 november 2018 Syrië is ingereisd en op 9 april 2019 Syrië is uitgereisd. In geschil is of eiseres nog altijd internationale bescherming geniet in Duitsland.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft gesteld dat eiseres deze internationale bescherming nog altijd geniet. Anders dan eiseres heeft betoogd, is uit de door haar overgelegde e-mailcorrespondentie met de gemeente Lörrach niet gebleken dat de Duitse autoriteiten haar vluchtelingenstatus hebben ingetrokken of beëindigd. In Duitsland is de
Bundesambt für Migration und Flüchtelinge(BAMF) de bevoegde instantie om een verleende status te verlenen of in te trekken, en niet de gemeente. Daarnaast volgt uit de brief van de Duitse autoriteiten van 18 juni 2019 dat zij in reactie op de overgelegde e-mailcorrespondentie uitdrukkelijk te kennen hebben gegeven dat zij aan eiseres internationale bescherming hebben verleend. In deze brief wordt voorts meegedeeld dat de Dublinverordening daarom niet langer van toepassing is, en dat in plaats daarvan bilaterale afspraken van toepassing zijn. Verzocht wordt contact op te nemen met de Duitse Federale Grenspolitie.
7. Eiseres wordt ook niet gevolgd in haar stelling dat uit artikel 72 van de Duitse asielwet
(§ 72 Asylgesetz)volgt dat haar vluchtelingenstatus van rechtswege is ingetrokken. Uit artikel 14, tweede lid, van de Kwalificatierichtlijn [1] blijkt immers dat de lidstaat die de vluchtelingenstatus heeft verleend per geval aantoont dat de betrokken persoon geen vluchteling meer is of dat nooit is geweest.
8. Eiseres heeft voorts in haar nadere gronden van 24 juli 2019 een artikel van 12 december 2012 overgelegd van de wetenschappelijke dienst van de Duitse Bondsdag over artikel 51 van de Duitse verblijfsvergunningswet
(§ 51 Aufenthaltsgesetz). Hieruit zou volgens eiseres blijken dat als een statushouder uitreist zonder daarvoor tijdelijk een reden te geven, de verblijfsvergunning komt te vervallen. Anders dan eiseres kennelijk veronderstelt, brengt het verlopen van een verblijfstitel niet met zich mee dat eiseres geen internationale bescherming meer heeft. De rechtbank verwijst in dit kader naar de uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 9 mei 2017 en van 18 juli 2019. [2] Een internationale beschermingsstatus eindigt namelijk alleen na een individuele beoordeling en daarvan is in het geval van eiseres niet gebleken. Eiseres wordt dan ook niet gevolgd in haar standpunt dat verweerder nader onderzoek had dienen te doen.
9. Eiseres heeft tot slot aangevoerd dat zij een sterkere band heeft met Nederland dan met Duitsland, omdat haar moeder en broer in Nederland wonen. Nu vaststaat dat eiseres nog altijd internationale bescherming in Duitsland geniet, heeft verweerder, gelet op de vaste jurisprudentie van de Afdeling [3] , terecht aangenomen dat eiseres een zodanige band met Duitsland heeft dat het voor haar redelijk zou zijn om naar dat land te gaan.
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in aanwezigheid van mr. W.H. Mentink, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Richtlijn 2011/95/EU
3.Waaronder de uitspraak van de Afdeling van 14 oktober 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1606