Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 mei 2019 in de zaak tussen
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
21 december 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:4297) blijkt dat krachtens artikel 3.6a, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) in een Dublinprocedure niet kan worden toegekomen aan de vraag of een vreemdeling in aanmerking zou komen voor de vergunning bedoeld in artikel 3.48, eerste lid, aanhef en onder b, van het Vb 2000 en bestaat daarom in deze procedure geen aanleiding de vreemdeling bedenktijd, als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder k, van de Vw 2000, te gunnen. Verder heeft de Afdeling nog overwogen dat slechts met het doen van een aangifte van mensenhandel nog geen sprake is van een verblijfstitel in de zin van artikel 2, aanhef en onder l, dan wel artikel 19, eerste lid, van de Dublinverordening. Nadat een vreemdeling aangifte van mensenhandel heeft gedaan, dient volgens het geldende beleid van verweerder in paragraaf B8/3.1. van de Vreemdelingencirculaire 2000 eerst een doorzending van de kennisgeving daarvan plaats te vinden van de politie of KMar naar verweerder voordat sprake is van een aanvraag en wordt toegekomen aan de vraag of een vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd krachtens artikel 3.48, eerste lid, van het Vb 2000. Nu eiser tot op heden geen aangifte van mensenhandel heeft gedaan, is de verantwoordelijkheid voor de behandeling van zijn asielaanvraag reeds hierom niet overgegaan op Nederland op grond van artikel 19, eerste lid, van de Dublinverordening. Dit betekent dat Italië nog steeds verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser.