ECLI:NL:RBDHA:2019:8721

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 augustus 2019
Publicatiedatum
23 augustus 2019
Zaaknummer
NL19.16232
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublin-overdracht naar Italië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 augustus 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiseres, een Oegandese vrouw, in beroep ging tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om haar asielaanvraag niet in behandeling te nemen. Dit besluit was gebaseerd op de Dublinverordening, waarbij Italië als verantwoordelijk land voor de behandeling van de aanvraag werd aangewezen. Eiseres stelde dat zij bijzonder kwetsbaar was, omdat zij slachtoffer was van mensenhandel en aangifte wilde doen. De rechtbank oordeelde echter dat de gestelde omstandigheden niet voldoende waren om haar als 'bijzonder kwetsbaar' te kwalificeren, zoals bedoeld in het Tarakhel-arrest. De rechtbank volgde het standpunt van de staatssecretaris dat Italië nog steeds kan worden vertrouwd op adequate zorg en opvang voor asielzoekers. De rechtbank concludeerde dat de asielaanvraag terecht niet in behandeling was genomen en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt de toepassing van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en de voorwaarden waaronder dit kan worden toegepast, evenals de rol van de Dublinverordening in asielprocedures.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL19.16232

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiseres
(gemachtigde mr. W.A. Berghuis)
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,
(gemachtigde mr. J.H.M. Post)

Procesverloop

Bij besluit van 11 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen omdat Italië voor de behandeling van de aanvraag verantwoordelijk wordt gehouden.

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.

De behandeling van het beroep heeft, tezamen met de zaak met nummer NL19.16233, plaatsgevonden op de zitting van 8 augustus 2019. Eiseres was aanwezig, bijgestaan mr. A. Jhingoer, advocaat te Rotterdam, als waarnemer van haar gemachtigde. Als tolk is verschenen J.B. Rutagenwa. Verweerder werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres heeft gesteld dat zij is geboren op [geboortedatum] en dat zij de Oegandese nationaliteit heeft.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vw [1] . Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een asielvergunning niet in behandeling wordt genomen wanneer op grond van de Dublinverordening [2] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om overname gedaan omdat Italië een visum voor eiseres had afgegeven. Italië heeft dit verzoek aanvaard.
3. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit aangevoerd dat ten aanzien van Italië niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, gelet op de door haar aangehaalde rapporten [3] . Dat geldt zeker voor ‘kwetsbare personen’ als bedoeld in het Tarakhel-arrest [4] . Eiseres valt daar ook onder omdat zij slachtoffer is van mensenhandel. Zij heeft aangekondigd dat zij daarvan aangifte wil doen. Onder verwijzing naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 18 juni 2019 [5] , voert zij aan dat in die zaak verweerder had meegedeeld dat overdracht achterwege zou blijven hangende de aangifte. Nu dat bij eiseres niet is gebeurd, is sprake van willekeur, aldus eiseres.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet in geschil is dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiseres. Wel in geschil is of eiseres moet worden aangemerkt als ‘bijzonder kwetsbaar’, als bedoeld in het Tarakhel-arrest, en of verweerder de behandeling van de asielaanvraag met toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich had moeten trekken omdat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, gelet op de rapportage over Italië. Tot slot zijn partijen verdeeld over de vraag of het doen van aangifte wegens mensenhandel aan de voorgenomen overdracht aan Italië in de weg staat.
Bijzonder kwetsbaar?
5. Eiseres is een alleenstaande jonge vrouw. De rechtbank volgt het standpunt van verweerder dat de gestelde omstandigheid dat zij het slachtoffer is geweest van mensenhandel onvoldoende is om haar te kwalificeren als ‘bijzonder kwetsbaar’, zoals bedoeld in het Tarakhel-arrest. Daartoe wordt overwogen dat die gestelde omstandigheid, hoe treurig ook, niet noodzaakt tot bijzondere te stellen voorwaarden voor eiseres bij opvang in Italië waarvoor garanties moeten worden gevraagd, nu de gestelde mensenhandel zich in Nederland heeft afgespeeld.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel?
6. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft in de uitspraken van onder andere 19 december 2018 [6] , 8 april 2019 [7] , 29 april 2019 [8] en 12 juni 2019 [9] bevestigd dat verweerder ten aanzien van Italië nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan, en dat asielzoekers in Italië toegang zullen krijgen tot adequate zorg en opvang.
7. In de hiervoor aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 8 april 2019 is het door eiseres genoemde rapport “mutual trust is still nog enough” bij de beoordeling betrokken.
8. De uitspraak van 12 juni 2019 heeft – anders dan de eerdere aangehaalde Afdelingsuitspraken – betrekking op gezinnen met jonge kinderen. Daarbij heeft de Afdeling onder meer het door eiseres genoemde recente AIDA-rapport betrokken. De Afdeling heeft overwogen dat het Salvini-decreet [10] er ook bij deze groep niet toe heeft geleid dat er structurele tekortkomingen zijn ontstaan in de opvangomstandigheden en de asielprocedure, en evenmin dat asielzoekers zonder meer een reëel risico lopen op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM [11] . In de “
circular letter” van 8 januari 2019 hebben de Italiaanse autoriteiten gegarandeerd dat adequate opvang wordt geboden, en dat fundamentele rechten, waaronder de gezinseenheid en de bescherming van minderjarigen, worden gerespecteerd. Ook is sprake van een aanzienlijk lagere asielinstroom, terwijl er sprake is van een fors hogere opvangcapaciteit dan in de periode voorafgaand aan het arrest in de zaak Tarakhel. Verweerder heeft hieruit niet ten onrechte geconcludeerd dat capaciteitsgebrek geen probleem meer zou moeten zijn. Het AIDA-rapport vraagt aandacht voor de mogelijkheid dat opvang wordt geweigerd na eerder vertrek, maar daarin staat niet dat opvang van Dublinclaimanten na eerder vertrek daadwerkelijk met enige regelmaat wordt geweigerd.
9. De rechtbank ziet in wat eiseres heeft aangevoerd geen aanleiding om anders te oordelen dan de Afdeling heeft gedaan in de hiervoor aangehaalde uitspraken. Het rapport van SFH/OSAR van 8 mei 2019 is weliswaar (nog) niet beoordeeld door de Afdeling, maar de daarin geschetste situatie voor asielzoekers verschilt niet wezenlijk van de situatie waarover de Afdeling in de hiervoor genoemde uitspraken heeft geoordeeld. Verder verschilt de situatie van eiseres van die van de Dublinterugkeerders, beschreven in het rapport van SFH/OSAR, die geen opvang zouden krijgen, dan wel bij wie opvang niet direct mogelijk is. In dat rapport ging het om Dublinterugkeerders die eerder in Italië de opvang hadden verlaten zonder de uitkomst van hun asielprocedure af te wachten [12] . Anders dan in die gevallen heeft eiseres geen asiel aangevraagd in Italië en daar niet in de asielopvang verbleven.
10. De beroepsgrond dat, gelet op de aangehaalde rapporten over Italië, niet meer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, treft dan ook geen doel. De rechtbank ziet evenmin nu al aanleiding om de behandeling van het beroep aan te houden in afwachting van de beantwoording van de aan de UNHCR gestelde vragen [13] . De rechtbank sluit zich in zoverre aan bij de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 12 juli 2019 [14] .
Aangifte mensenhandel afwachten?
11. Verweerder is, gelet op de aard van het bestreden besluit, niet gehouden ambtshalve bij haar beoordeling van de asielaanvraag te betrekken of eiseres in aanmerking komt voor een reguliere vergunning [15] . Bovendien volgt uit paragraaf B8/3.1 van de Vc [16] dat pas sprake kan zijn van het verlenen van een verblijfstitel op grond van een aangifte van mensenhandel als de daadwerkelijke aangifte door de politie of de marechaussee aan verweerder is toegezonden. In dit geval is daarvan geen sprake. De rechtbank ziet zich in dit oordeel gesteund door de uitspraak van de Afdeling van 21 december 2018 [17] . De stelling van eiseres dat sprake is van willekeur, omdat verweerder in de zaak die heeft geleid tot de uitspraak deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 18 juni 2019 had bewilligd in het achterwege laten van overdracht hangende de aangifte, kan geen doel treffen. Verweerder heeft ter zitting uitdrukkelijk het standpunt ingenomen dat deze gedragslijn is verlaten. Verder blijkt uit de Afdelingsuitspraak van 18 juni 2019 [18] dat een aangifte wegens mensenhandel nog steeds geen aanleiding is om niet langer van de rechtmatigheid van een voorgenomen overdracht uit te gaan.
Slotsom
12. Verweerder heeft in de door eiseres aangevoerde feiten en omstandigheden geen aanleiding hoeven zien om de verantwoordelijkheid voor de behandeling van de asielaanvraag van eiseres met toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken. De aanvraag is terecht niet in behandeling genomen. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van S.A.K. Kurvink, griffier.
griffier rechter
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van bekendmaking hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000
2.Verordening (EU) nr. 604/2013
3.het AIDA-rapport "Country Report: Italy. 2018 Update" van de European Council on Refugees and Exiles van 16 april 2019; het rapport “mutual trust is still not enough” van Danish en Swiss Refugee Council van 12 december 2018; het rapport van SFH/OSAR van 8 mei 2019
4.Arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 4 november 2014 in de zaak van Tarakhel tegen Zwitserland, nr. 29217/12, ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712, JV 2014/384.
5.NL19.12053
10.Het wetsdecreet van de Italiaanse autoriteiten van 24 september 2018, nr. 113/2018
11.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
12.SFH/OSAR 8 mei 2019, pagina 13
13.Zie hiervoor de tussenuitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 28 juni 2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:6493
14.ECLI:NL:RBDHA:7230
15.Artikel 3.6a, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000
16.Vreemdelingencirculaire 2000