ECLI:NL:RBDHA:2019:8862

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 augustus 2019
Publicatiedatum
26 augustus 2019
Zaaknummer
NL19.17486
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van vreemdeling na afwijzing asielaanvraag en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 augustus 2019 uitspraak gedaan in een geschil over de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring van een vreemdeling, eiser, die van Nigeriaanse nationaliteit is. Eiser had een asielaanvraag ingediend die op 22 juni 2019 was afgewezen. De rechtbank moest beoordelen of de voortzetting van de maatregel van bewaring, opgelegd op 13 mei 2019, rechtmatig was, nu eiser tijdens de rechtsmiddelentermijn geacht werd rechtmatig in Nederland te verblijven. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was, omdat de grondslag voor de bewaring, artikel 59b van de Vreemdelingenwet, niet meer van toepassing was na de afwijzing van de asielaanvraag. De rechtbank volgde daarbij het arrest Gnandi, waarin werd vastgesteld dat een vreemdeling gedurende de rechtsmiddelentermijn op het grondgebied van de lidstaat mag blijven, ook al is dat verblijf illegaal volgens de Terugkeerrichtlijn. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring niet kon worden verlengd en dat eiser recht had op schadevergoeding voor de onrechtmatige bewaring van 62 dagen, vastgesteld op € 4.960,-. Tevens werden de proceskosten van eiser vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.17486

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [(...)] , eiser

(gemachtigde: mr. T. Bruinsma),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H.R.D. Leene).

Procesverloop

Verweerder heeft op 13 mei 2019 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 augustus 2019. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Het onderzoek is ter zitting gesloten.
De rechtbank heeft het onderzoek heropend om partijen in de gelegenheid te stellen nadere standpunten in te nemen.
Beide partijen hebben hierop gereageerd en ermee ingestemd dat een nadere zitting achterwege blijft.
De rechtbank heeft vervolgens bepaald dat een nadere zitting achterwege kan blijven en heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Nigeriaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum]
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 28 mei 2019 (in de zaak NL19.11169) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek de maatregel van bewaring rechtmatig is.
4. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte de maatregel op grond van artikel 59b, eerste lid, van de Vw, heeft voortgezet, sinds de afwijzende beschikking van 22 juni 2019 over de asielaanvraag. Eiser had vanaf dat moment geen rechtmatig verblijf meer op grond van artikel 8, aanhef en onder h, van de Vw. Daarom kon de duur van de maatregel niet worden verlengd op grond van artikel 59b, derde lid, van de Vw. Eiser verwijst daarbij naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch, van 1 juli 2019 (NL19.13653).
5. Gelet op het arrest Gnandi [1] mag een vreemdeling gedurende de periode dat tegen de afwijzing van een asielverzoek waar een terugkeerbesluit deel van uitmaakt, een rechtsmiddel kan worden ingesteld of, als een rechtsmiddel is ingesteld, totdat op dat rechtsmiddel is beslist, op grond van artikel 46, zesde lid, aanhef en onder a, gelezen in samenhang met artikel 46, achtste lid, van de Procedurerichtlijn [2] , op het grondgebied van de lidstaat blijven, hoewel dat verblijf illegaal is in de zin van de Terugkeerrichtlijn [3] . De vraag die daarom moet worden beantwoord is of het verblijf van eiser in die periode kan worden aangemerkt als ‘rechtmatig verblijf’ in de zin van artikel 8, aanhef en onder h, van de Vw.
5.1.
De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend. De rechtbank volgt daarin het standpunt van verweerder, zoals dat is weergegeven in de uitspraak van de Afdeling [4] van 27 augustus 2018. Dat standpunt houdt kort gezegd in dat in een situatie als thans aan de orde artikel 82, tweede lid, aanhef en onder c, van de Vw buiten toepassing moet blijven en dat artikel 8, aanhef en onder h, van de Vw richtlijnconform moet worden uitgelegd. Uit de stukken blijkt dat op 22 juni 2019 een besluit op eisers asielaanvraag is genomen, waarbij zijn asielverzoek is afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31 Vw juncto artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c en g, van de Vw. Dat betekent dat eiser sinds de afwijzing van zijn asielaanvraag gedurende de rechtsmiddelentermijn geacht moet worden rechtmatig in Nederland te verblijven. Dat er zittingsplaatsen zijn die tot een andere uitspraak komen, leidt niet tot een ander oordeel. Het is aan deze rechtbank en zittingsplaats zich een eigen oordeel te vormen.
6. Hoewel eiser dus rechtmatig verblijf heeft, ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of de duur van de maatregel om die reden ook kon worden verlengd op grond van artikel 59b, derde lid, van de Vw.
6.1.
De rechtbank verwijst daarbij naar de uitspraak van de Afdeling van 5 juni 2019 [5] . Daarin is, in rechtsoverweging 4, geoordeeld dat uit het arrest Gnandi en de beschikking C., J. en S. volgt dat een asielzoeker gedurende de rechtsmiddelentermijn niet op grond van artikel 15 van de Terugkeerrichtlijn met het oog op zijn verwijdering, in bewaring mag worden gesteld. Verder is, in rechtsoverweging 8.2, door de Afdeling overwogen dat het vaste rechtspraak is van het Hof dat de nationale rechter het nationale recht zoveel mogelijk moet uitleggen in het licht van de bewoordingen en het doel van de betrokken richtlijn om het daarmee beoogde resultaat te bereiken en zo aan artikel 288, derde alinea, van het VWEU [6] te voldoen. Deze plicht geldt niet alleen voor het nationale recht dat als implementatie is bedoeld, maar voor al het nationale recht. De Afdeling heeft overwogen dat uit de jurisprudentie van het Hof niet valt af te leiden dat bepaalde wetsbepalingen, zoals over vrijheidsontneming, zich als zodanig niet lenen voor richtlijnconforme uitleg. De rechtbank begrijpt hieruit dat moet worden onderzocht of de grondslag waarop eiser in bewaring is gesteld, te weten artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw, zo kan worden uitgelegd dat door de toepassing daarvan wordt voldaan aan een van de vereisten voor vrijheidsontneming als bedoeld in artikel 8, derde lid, van de Opvangrichtlijn [7] .
6.2.
De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend. In de uitspraak van de Afdeling van 5 juni 2019 is in rechtsoverweging 10.3 overwogen dat uit de bewoordingen van artikel 8, derde lid, aanhef en onder b, van de Opvangrichtlijn, geïmplementeerd in artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw, volgt dat deze grondslag uitsluitend is bedoeld voor de duur van de behandeling van het asielverzoek, tot aan de beslissing daarop door de staatssecretaris. De rechtbank is van oordeel dat ook artikel 8, derde lid, aanhef en onder a, van de Opvangrichtlijn, geïmplementeerd in artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw, is bedoeld voor de duur van de behandeling van het asielverzoek. Het onderzoek naar de identiteit en nationaliteit van eiser en het verkrijgen van gegevens die nodig zijn voor de beoordeling van de asielaanvraag, zijn beide met het nemen van het besluit op de asielaanvraag afgerond. Volgens de Afdeling, rechtsoverweging 10.4, valt het beroep bij de rechtbank over de afwijzing van de asielaanvraag daar niet onder. De rechtbank ziet in eisers situatie geen aanleiding voor een ander oordeel. Het besluit op de asielaanvraag is immers al genomen. De rechtbank toetst uitsluitend de rechtmatigheid daarvan aan de hand van wat partijen aanvoeren, maar besluit niet zelf over het recht op een verblijfsvergunning asiel. Artikel 8, derde lid, aanhef en onder a en b, van de Opvangrichtlijn zijn dus alleen geschikt als grondslag voor vrijheidsontneming tot op het moment dat verweerder een besluit neemt over de asielaanvraag van eiser.
6.3.
Het voorgaande betekent dat artikel 59b, derde lid, van de Vw, - omdat al een beslissing is genomen op het asielverzoek - niet zo kan worden geïnterpreteerd dat daarmee invulling wordt gegeven aan artikel 8, derde lid, aanhef en onder a of b, van de Opvangrichtlijn. Verweerder mocht eiser daarom na het besluit op de asielaanvraag, ondanks diens rechtmatige verblijf, niet langer in bewaring houden op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw. Verweerder mocht die termijn dan ook niet verlengen op grond van het derde lid van dat artikel.
7. Het beroep is gegrond en de maatregel van bewaring is vanaf 22 juni 2019 onrechtmatig. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 22 augustus 2019.
8. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 62 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) bewaring van 62 x € 80,- (verblijf detentiecentrum) = € 4.960,-.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 22 augustus 2019;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 4.960,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.024,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J. van Lochem, rechter, in aanwezigheid van S. Brussaard, griffier. Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
griffier rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 juni 2018, in de zaak Gnandi tegen België, ECLI:EU:2018:465.
2.Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming.
3.Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven.
4.uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 27 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2828.
5.uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 5 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1710.
6.Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
7.Richtlijn 2013/33/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming.