ECLI:NL:RBDHA:2019:9041
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening in het kader van Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 juli 2019 uitspraak gedaan in het beroep van een Nigeriaanse eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel niet in behandeling te nemen. De staatssecretaris heeft zich beroepen op de Dublinverordening, die bepaalt dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Eiser heeft aangevoerd dat hij op 18 maart 2019 bij het COA de wens heeft geuit om aangifte te doen van mensenhandel, maar dat de politie vanwege een wachtlijst nog geen aangifte heeft kunnen opnemen. Hij verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, zodat de overdracht aan Italië zou worden opgeschort tot vier weken na de beslissing op het beroep.
De rechtbank overweegt dat de aanvraag van eiser niet in behandeling is genomen omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft geen aangifte van mensenhandel gedaan, maar enkel de wens daartoe geuit. De rechtbank oordeelt dat de situatie van eiser niet vergelijkbaar is met eerdere uitspraken waarin voorlopige voorzieningen zijn getroffen. De rechtbank wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af en verklaart het beroep ongegrond. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij als kwetsbaar persoon moet worden aangemerkt en dat de Italiaanse autoriteiten niet in staat zijn om hem adequate opvang te bieden. De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening en dat de staatssecretaris terecht heeft besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen.