ECLI:NL:RBDHA:2019:9047

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juli 2019
Publicatiedatum
29 augustus 2019
Zaaknummer
NL19.13613
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht onder Dublinverordening met betrekking tot mensenhandel en medische zorg

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 juli 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een eiser met de Gambiaanse nationaliteit. De eiser had op 7 maart 2019 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen. De reden hiervoor was dat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag, conform de Dublinverordening. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat hij in Italië slachtoffer was van mensenhandel en dat hij niet in staat was om aangifte te doen van deze misstanden. Hij stelde dat hij in Nederland de gelegenheid moest krijgen om aangifte te doen voordat hij aan Italië werd overgedragen.

Tijdens de zitting op 2 juli 2019, waar eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, werd de zaak behandeld. Eiser voerde aan dat hij door de exploitant van een opvangkamp in Italië gedwongen was tot seksuele handelingen en dat hij niet adequaat werd geholpen door de Italiaanse autoriteiten. De rechtbank overwoog dat, hoewel eiser op de wachtlijst stond om aangifte te doen, hij tot op heden geen aangifte had gedaan en dat de verantwoordelijkheid voor zijn asielaanvraag nog steeds bij Italië lag. De rechtbank concludeerde dat de situatie van eiser niet vergelijkbaar was met eerdere uitspraken waarin voorlopige voorzieningen werden getroffen, en dat er geen reden was om af te wijken van de Dublinverordening.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de medische zorg in Italië vergelijkbaar was met die in Nederland. Eiser had niet aangetoond dat hij in Italië geen toegang had tot medische zorg. De rechtbank wees erop dat het aan eiser was om concrete aanwijzingen te geven dat de medische voorzieningen in Italië niet adequaat waren. De uitspraak werd gedaan door rechter J.L.E. Bakels, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.13613

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juli 2019 in de zaak tussen

[EISER], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. J.A. Younge),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. W. Vrooman).

Procesverloop

Bij besluit van 12 juni 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL19.13614, plaatsgevonden op 2 juli 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is K. Sane als tolk ter zitting verschenen.

Overwegingen

1. Eiser stelt geboren te zijn op [geboortedatum] 1999 en de Gambiaanse nationaliteit te hebben. Hij heeft op 7 maart 2019 de onderhavige aanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft de aanvraag op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw 2000 niet in behandeling genomen. In dit artikel is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen, indien op grond van de Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (de Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om terugname gedaan. Italië heeft dit verzoek aanvaard.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft hiertoe – samengevat weergegeven – aangevoerd dat verweerder ten onrechte geen reden ziet om af te zien van overdracht aan Italië. Eiser wijst erop dat hij door de exploitant van een opvangkamp voor asielzoekers gedurende zijn verblijf in Italië werd gedwongen om seksuele gemeenschap met mannen te hebben. Eiser heeft diverse keren getracht aangifte te doen bij de politie maar die heeft hem aan het lijntje gehouden omdat de politie samenwerkt met de exploitant van het opvangkamp. Eiser verwijst naar het rapport global slavery index 2018 en het rapport ‘2018 Trafficking in Persons Report: Italy’ van 28 juni 2018. Uit algemene bronnen volgt dat slachtoffers van mensenhandel onvoldoende worden geïdentificeerd en beschermd in Italië. Eiser voert verder aan dat hij een onmenselijke behandeling heeft ondergaan in Italië en daarvan in Nederland aangifte wenst te doen. Ten onrechte heeft verweerder hem niet in de gelegenheid gesteld om de aangifte procedure in Nederland af te wachten. Eiser overlegt e-mailcorrespondentie tussen VluchtelingenWerk en de AVIM waaruit blijkt dat eiser op de wachtlijst staat om aangifte te doen. Eiser verwijst verder naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 25 mei 2019, met zaaknummer AWB 19/4101, en de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 18 juni 2019, met zaaknummer NL19.12053. Tot slot voert eiser aan dat hij tevergeefs heeft geprobeerd adequate medische zorg te verkrijgen voor de psychische gevolgen van het langdurige misbruik waardoor hij ernstige schade heeft opgelopen en is getraumatiseerd. Hij heeft een afspraak gepland staan met een GGZ-verpleegkundige die zal beoordelen of hij in aanmerking komt voor een gesprek met een psycholoog. Verweerder heeft hiermee ten onrechte geen rekening gehouden.
4. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1.
Vooropgesteld wordt dat in artikel 19, eerste lid, van de Dublinverordening is neergelegd dat de verplichtingen van artikel 18 van de Dublinverordening overgaan op de lidstaat die de verzoeker een verblijfstitel verstrekt. Een dergelijke verblijfstitel kan een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op tijdelijke humanitaire gronden betreffen aan een vreemdeling die slachtoffer is van mensenhandel, als bedoeld in artikel 3.48, eerste lid, aanhef en onder b, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000). Ingevolge artikel 3.6a, tweede lid, van het Vb 2000 kan in een Dublinprocedure echter niet ambtshalve worden toegekomen aan de vraag of een vreemdeling in aanmerking komt voor de verblijfsvergunning bedoeld in artikel 3.48, eerste lid, aanhef en onder b, van het Vb 2000, zie hiervoor de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 27 januari 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:266) en 21 december 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:4297).
5.2.
Hoewel eiser op de wachtlijst bij de politie staat voor het doen van aangifte van mensenhandel, heeft hij tot op heden geen aangifte gedaan. Eiser is dan ook niet door Nederland in het bezit gesteld van een verblijfstitel, waardoor de verantwoordelijkheid voor de behandeling van zijn asielaanvraag reeds hierom niet ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Dublinverordening is overgegaan op Nederland. Dit betekent dat Italië nog steeds verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser.
5.3.
De omstandigheid dat de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, in de door eiser genoemde uitspraak tot het oordeel is gekomen dat de vreemdeling de gelegenheid moet hebben aangifte te doen van mensenhandel alvorens hij kan worden overgedragen in het kader van de Dublinverordening, maakt nog niet dat de voorzieningenrechter in het geval van eiser ook gehouden is een dergelijke voorlopige voorziening te treffen. Zoals verweerder in het verweerschrift terecht aangeeft, is de situatie van eiser niet vergelijkbaar met die van de vreemdeling in deze uitspraak, aangezien daar sprake was van een verzoek om een voorlopige voorziening hangende het bezwaar tegen de voorgenomen feitelijke overdracht van de vreemdeling. De omstandigheid dat verweerder zich op basis van een kortstondige nieuwe tijdelijke werkwijze in de voornoemde uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, niet heeft verzet tegen toewijzing van de voorlopige voorziening, maakt naar het oordeel van de rechtbank ook niet dat eiser in de gelegenheid moet worden gesteld aangifte in Nederland te doen alvorens hij kan worden overgedragen. Hierbij acht de rechtbank van belang dat de feitelijke overdracht van eiser nog niet aan de orde is en dat Italië nog immer verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers asielaanvraag. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding de voorlopige voorziening van eiser in navolging van de voornoemde uitspraken toe te wijzen of de behandeling van het beroep van eiser aan te houden om hem in de gelegenheid te stellen in Nederland aangifte te kunnen doen.
5.4.
In het geval van problemen die zich in Italië voordoen dan wel zouden hebben voorgedaan, zoals uitbuiting of mensenhandel, kan eiser zich tot de Italiaanse autoriteiten dan wel de geëigende instanties wenden om aangifte te doen en hulp te verkrijgen. Hoewel eiser stelt dat hij meerdere keren geprobeerd heeft aangifte te doen, heeft hij niet met stukken onderbouwd dat hij inderdaad aangifte heeft gedaan en dat de Italiaanse autoriteiten hem niet hebben willen helpen. De enkele stelling van eiser dat de politie de exploitant van het opvangkamp goed kent en aangifte doen daarom geen zin heeft, is onvoldoende voor een ander oordeel. Eiser heeft een beroep gedaan op algemene stukken waaruit naar zijn mening blijkt dat in Italië problemen zijn in verband met de bescherming en identificatie van slachtoffers van mensenhandel. Hoewel uit de citaten die eiser in zijn beroepsgronden heeft opgenomen, naar voren komt dat migranten in Italië kwetsbaar zijn en het risico op (seksuele) uitbuiting en gedwongen prostitutie lopen en dat de Italiaanse autoriteiten vanwege de hoge instroom van migranten en beperkte mankracht en geldelijke steun tegen problemen in het kader van de handhaving en opsporing van dergelijke strafbare feiten aanlopen, blijkt hieruit niet dat de Italiaanse autoriteiten niet bereid zijn eiser te helpen en dat het doen van aangifte van mensenhandel in Italië niet mogelijk dan wel bij voorbaat kansloos is. Indien de politie, zoals eiser heeft verklaard, hem niet wil helpen, kan eiser zich wenden tot de hogere autoriteiten en andere geëigende instanties. Eiser heeft niet gesteld of onderbouwd dat dit voor hem niet mogelijk is en dat hij in Italië niet zou kunnen klagen over het handelen van de politie.
5.5.
In de gestelde medische omstandigheden heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening aan zich te trekken. Hierbij is van belang dat eiser de gestelde psychische problematiek niet met stukken heeft onderbouwd. Tot op heden is eiser nog niet onder behandeling bij een psychiater. De omstandigheid dat eiser een afspraak heeft staan voor een intake met een GGZ-verpleegkundige, is onvoldoende om te onderbouwen dat eiser medische zorg behoeft.
5.6.
Als uitgangspunt heeft bovendien te gelden dat de medische voorzieningen in de verantwoordelijke lidstaat vergelijkbaar zijn met die in andere lidstaten en ook ter beschikking staan aan Dublinclaimanten. Het is aan eiser om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat dit uitgangspunt in zijn geval niet opgaat. Hierin is eiser niet geslaagd. Zo heeft eiser niet met stukken onderbouwd dat hij in Italië geen behandeling voor zijn medische problemen kan verkrijgen of dat Nederland het meest aangewezen land is om hem te behandelen.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.E. Bakels, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C. de Grauw, griffier.
griffier
rechter
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.