ECLI:NL:RBDHA:2019:999

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 februari 2019
Publicatiedatum
6 februari 2019
Zaaknummer
nl19.1035
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring en schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 februari 2019 uitspraak gedaan over de onrechtmatigheid van een maatregel van bewaring die was opgelegd aan eiser, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De maatregel was op 21 december 2018 opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring op een onjuiste wettelijke grondslag heeft voortgeduurd, met name van 5 januari 2019 tot 8 januari 2019, en dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld na de afwijzing van het claimverzoek aan de Belgische autoriteiten op 3 januari 2019. De rechtbank oordeelt dat de maatregel met ingang van 5 januari 2019 onrechtmatig was, en kent eiser een schadevergoeding toe voor drie dagen onrechtmatige inbewaringstelling, ter hoogte van € 240,-. Daarnaast veroordeelt de rechtbank de Staat der Nederlanden tot het betalen van proceskosten aan eiser, vastgesteld op € 1.024,-. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.1035, [v nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser]

(gemachtigde: mr. C.F. Wassenaar),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. B.J. Pattiata).

Procesverloop

Verweerder heeft op 21 december 2018 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd.
Verweerder heeft op 8 januari 2019 de maatregel van bewaring opgeheven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 januari 2019. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.C. de Jong, als waarnemer voor zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 9 januari 2019 (in de zaak NL18.24825) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek de maatregel van bewaring rechtmatig is.
3. Eiser voert aan dat de maatregel in de periode van 5 januari 2019 tot de dag van opheffing van de maatregel op 8 januari 2019 op een onjuiste wettelijke grondslag heeft voortgeduurd, waardoor er schadevergoeding moet worden toegekend voor drie dagen onrechtmatige inbewaringstelling.
3.1.
Niet in geschil is dat de maatregel van bewaring in de periode van 6 januari 2019 tot 8 januari 2019 op een onjuiste wettelijke grondslag heeft voortgeduurd, omdat er niet langer een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening. Verweerder heeft daarom een schadevergoeding aan eiser aangeboden voor twee dagen onrechtmatige inbewaringstelling. Eiser heeft dit aanbod afgewezen. Het geschil spitst zich dus toe op de vraag op welke datum de maatregel onrechtmatig werd.
3.2.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), bijvoorbeeld de uitspraak van 21 februari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:504), volgt dat de staatssecretaris in de situatie dat de bewaring niet meer op een juiste wettelijke grondslag berust en hij de bewaring wil voortzetten, gehouden is voldoende voortvarend te bezien of een andere wettelijke bepaling aan de bewaring ten grondslag kan worden gelegd. Een weekend is bij het beoordelen of voldoende voortvarend is gehandeld geen bijzondere omstandigheid om een binnen dat kader vereiste handeling achterwege te laten. In die uitspraak was de asielaanvraag van de vreemdeling op 30 december 2016 afgewezen, waardoor hij uiterlijk op 1 januari 2017 op een andere wettelijke grondslag dan artikel 59b van de Vw in bewaring gesteld had moeten worden.
3.3.
In het onderhavige geval is het claimverzoek van verweerder aan de Belgische autoriteiten op 3 januari 2019 afgewezen. Verweerder heeft die afwijzing via een e-mail van de Belgische autoriteiten op dezelfde dag om 15:45 uur ontvangen. Vanaf dat moment was verweerder gehouden voldoende voortvarend te handelen. Gelet op voornoemd tijdstip ziet de rechtbank geen aanleiding af te wijken van de maatstaf zoals die blijkt uit de genoemde uitspraak van de Afdeling. Dat betekent dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld door eiser niet uiterlijk op 5 januari 2019 krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw in bewaring te stellen. De bewaring van eiser is met ingang van die dag onrechtmatig. De beroepsgrond slaagt.
4. Eiser heeft ter zitting de overige beroepsgronden laten vallen, waardoor die geen bespreking behoeven.
5. Het beroep is gegrond.
6. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 3 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) bewaring van 0 x € 105,- (verblijf politiecel) en 3 x € 80,- (verblijf detentiecentrum) = € 240,-.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 240,-, te betalen door de griffier;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.024,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.R. Houweling, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Groeneveld, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.