ECLI:NL:RBDHA:2020:10371

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 oktober 2020
Publicatiedatum
16 oktober 2020
Zaaknummer
AWB 20/377
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf op basis van niet voldoen aan inburgeringsvereiste

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om bij haar partner in Nederland te kunnen wonen. De aanvraag werd afgewezen omdat eiseres niet voldeed aan het inburgeringsvereiste, specifiek de onderdelen leesvaardigheid en schrijfvaardigheid van het basisexamen inburgering buitenland. Eiseres had wel het onderdeel kennis van de Nederlandse samenleving behaald, maar dit was onvoldoende om aan de eisen te voldoen.

Eiseres voerde aan dat de afwijzing van haar aanvraag de uitoefening van haar recht op gezinshereniging onmogelijk maakte. Ze stelde dat verweerder onvoldoende rekening had gehouden met haar bijzondere individuele omstandigheden, zoals haar analfabetisme, lage opleidingsniveau en de slechte leefomstandigheden in Marokko. De rechtbank oordeelde echter dat verweerder terecht had geconcludeerd dat eiseres niet alle redelijke inspanningen had verricht om het inburgeringsexamen te behalen. De rechtbank vond dat er voldoende lesmateriaal beschikbaar was en dat eiseres niet had aangetoond dat ze adequaat gebruik had gemaakt van de beschikbare middelen.

De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit niet in strijd was met het arrest van het Hof van Justitie in de zaak K. en A. en dat er geen objectieve belemmeringen waren voor eiseres en haar partner om samen te leven in Marokko. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/377
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 2 oktober 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres,

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. R. Heringa),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. van Nijnatten).

Procesverloop

Bij besluit van 18 maart 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel ‘Verblijf als familie- of gezinslid bij [naam] ’ afgewezen.
Bij besluit van 20 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en eiseres nadere stukken.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juli 2020. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Ook is [naam] verschenen.

Overwegingen

De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten. Eiseres wenst verblijf bij [naam] (referent), met wie zij sinds 2011 een relatie heeft. Zij is analfabete en is laaggeschoold, evenals referent.
Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen omdat zij niet heeft voldaan aan het inburgeringsvereiste. Zij heeft de onderdelen leesvaardigheid (LV) en schrijfvaardigheid (SV) van het basisexamen inburgering buitenland tot op heden niet behaald. Wel is zij geslaagd voor het onderdeel kennis van de Nederlandse samenleving (KNS). Er is volgens verweerder geen sprake van bijzondere individuele omstandigheden die moeten leiden tot ontheffing van de verplichting voor het inburgeringsexamen.
Eiseres voert, samengevat, aan dat verweerder haar de uitoefening van het recht op gezinshereniging onmogelijk of in ieder geval uiterst moeilijk maakt. Uit het arrest van het Hof van Justitie (het Hof) van 9 juli 2015, K. en A., ECLI:EU:C:2015:453, volgt dat de van eiseres gevraagde inspanningen niet zo zwaar mogen zijn dat gezinshereniging onmogelijk of uiterst moeilijk wordt gemaakt. Verweerder moet bij het beoordelen van die inspanningen rekening houden met de bijzondere individuele omstandigheden van eiseres, waaronder haar leeftijd, opleidingsniveau, financiële situatie en gezondheidstoestand. Verweerder heeft hier echter onvoldoende rekening mee gehouden. Referent is inmiddels 68 jaar. Eiseres leeft in Marokko in een dorpje in slechte omstandigheden. Toen zij op 23 april 2018 voor het laatst examen deed, had zij zich al 5,5 jaar proberen voor te bereiden en had zij daar veel inspanningen voor geleverd. Zij heeft onder meer in Marokko van 5 september 2012 tot 9 september 2014 Nederlandse les gevolgd bij een leraar Nederlands. Ook heeft zij met referent tijdens hun bezoeken aan elkaar intensief Nederlands geoefend. Van 24 januari 2018 tot en met 9 maart 2018 heeft zij bij het Bureau Onderwijs Projecten (BOP) te Uithoorn in totaal 96 uur Nederlandse les gevolgd in een klas voor analfabeten. Op 31 maart 2016 en op 18 april 2018 heeft zij het examen afgelegd, maar in beide gevallen is zij niet geslaagd. Voor de onderdelen SV en LV heeft zij beide keren respectievelijk een 1 en een 3 behaald. Zij stelt zich wel degelijk voldoende te hebben ingespannen door zich uitgebreid voor te bereiden. Verweerder verzuimt ook haar inspanningen in samenhang te bezien. Eiseres en referent bereiden zich ondertussen al bijna acht jaar voor op haar komst naar Nederland. Zij heeft haar bereidheid om het examen te halen ruimschoots aangetoond. Het BOP heeft geconcludeerd dat het eiseres niet in staat acht om het examen met goed gevolg af te leggen. Omdat verweerder onvoldoende rekening houdt met haar bijzondere individuele omstandigheden, doet het bestreden besluit volgens eiseres afbreuk aan het nuttig effect van de Gezinsherenigingsrichtlijn.
3.1
Vaststaat dat eiseres tweemaal een inburgeringsexamen heeft gedaan, op 31 maart 2016 en op 18 april 2018. Zij is daarbij geslaagd voor KNS, maar is gezakt voor de onderdelen LV en SV, met respectievelijk een 3 en een 1. Daarmee voldoet eiseres niet aan het inburgeringsvereiste. In geschil is of verweerder in het bestreden besluit terecht heeft geconcludeerd dat geen sprake is van objectieve redenen die maken dat eiseres in het geheel niet in staat is om het inburgeringsexamen af te leggen.
3.2
De rechtbank overweegt dat verweerder terecht tot uitgangspunt heeft genomen dat er lesmateriaal beschikbaar is in de eigen taal van eiseres, materiaal dat ook geschikt is voor analfabeten. Uit wat zij en referent hebben verklaard over de voorbereiding van eiseres op het examen en hun gezamenlijke voorbereidingen daarop, heeft verweerder niet ten onrechte opgemaakt dat die voorbereidingen niet doen blijken van adequaat gebruik van het specifieke lesmateriaal en van voldoende oefening van de leerstof. En ook met de in beroep overgelegde verklaringen van het BOP heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat zij daar een bij haar niveau aansluitende en voor haar geschikte voorbereiding heeft gevolgd. Hetzelfde geldt voor de lessen van de leraar Nederlands in Marokko; verweerder heeft niet ten onrechte aangenomen dat uit de beschrijving van die lessen die eiseres heeft gegeven niet blijkt dat het ging om een passende voorbereiding. Verder heeft verweerder terecht in aanmerking genomen dat eiseres na 23 april 2018 niet opnieuw examen heeft gedaan en daarmee niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij sindsdien nog inspanning heeft verricht om het alsnog te behalen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dan ook terecht geconcludeerd dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij alle inspanningen heeft verricht die redelijkerwijs van haar verlangd kunnen worden. Daarbij heeft verweerder voldoende rekening gehouden met de omstandigheden van eiseres, waaronder haar leeftijd, haar analfabetisme, haar lage opleiding en het feit dat zij tweemaal is gezakt. Het bestreden besluit is daarom niet in strijd met het arrest K. en A. De beroepsgrond slaagt niet.
4. Eiseres voert verder aan dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Van referent kan niet worden verlangd dat hij zich in Marokko vestigt. Gelet op zijn leeftijd en het feit dat zijn vier kinderen en zijn kleinkinderen in Nederland wonen, zal dit voor hem immers een ‘certain degree of hardship’ meebrengen. Daarnaast heeft verweerder geen economisch belang bij weigering van toelating van eiseres. Niet alleen is referent vrijgesteld van de middeleneis, hij heeft ook voldoende inkomen om in het onderhoud van eiseres te voorzien.
4.1
De rechtbank overweegt dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat er voor eiseres en referent geen objectieve belemmering is om samen te leven in Marokko. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat hier sprake is van een ‘certain degree of hardship’. Verweerder heeft ook in redelijkheid kunnen concluderen dat in dit geval het algemene belang van de Nederlandse overheid zwaarder weegt dan het persoonlijke belang van eiseres. Het bestreden besluit is daarom niet in strijd met artikel 8 EVRM. De beroepsgrond slaagt niet.
5. Uit de overwegingen hiervoor volgt dat het beroep ongegrond is.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Kraefft, rechter, in aanwezigheid van mr. C.H. Gall, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 oktober 2020.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel