Uitspraak
1.De procedure
- het tussenvonnis van 1 april 2020;
- de akte uitlaten van GMB met producties 46 en 47;
- de antwoordakte van Delfland met producties 48 tot en met 50;
- de antwoordakte van GMB met producties 51 en 52;
- de nadere (antwoord)akte van Delfland.
2.De verdere beoordeling
Wij onderschrijven dat wij mei 2018, zijnde het moment dat Delfland nieuwe ontwerpuitgangspunten formuleerde aan de hand van het rapport van Witteveen en Bos, tot en met juli 2018 doende zijn geweest met ontwerpwerkzaamheden. De werkzaamheden zijn zelf eind december 2018 afgerond”.
dat de zettingscompensator (…) hersteldhadmoeten worden”; onderstreping rechtbank). Als Delfland op dat moment had gemeend dat maatregelen met betrekking tot de wijze waarop het broekstuk was aangesloten op de door Heijmans aangelegde leiding achterwege hadden kunnen blijven omdat hiermee niets, althans niet zoveel aan de hand was, zoals Delfland thans stelt, dan valt niet goed in te zien waarom zij ervoor heeft gekozen om het tweesporentraject te volgen en haar eigen deskundige heeft laten meedenken met de deskundige van GMB over een integrale oplossing voor alle geconstateerde gebreken in het broekstuk. Die oplossing werd gevonden in het vervangen van de compensator door een pendelstuk én het plaatsen van nieuwe leidingen van staal. Om dit mogelijk te maken moest het oorspronkelijke ontwerp van het broekstuk zo radicaal worden aangepast dat in wezen een nieuw broekstuk moest worden gerealiseerd. De (niet nader onderbouwde) stelling van Delfland dat de compensator mogelijk nooit had hoeven te worden vervangen is in dit licht niet houdbaar. Dat geldt ook voor de stelling van Delfland dat herstel (in de niet nabije toekomst, lees: ergens binnen vijftien jaar) niet zo veel om het lijf zou hebben gehad en dat de compensator kon worden gerepareerd. Lievense heeft er immers op gewezen dat herstel van de aansluiting gelet op het (verplaatsings)gedrag van het Z-stuk niet had kunnen plaatsvinden binnen het oorspronkelijk ontwerp (lees: de toepassing van een compensator) en een “
beduidend ander definitief ontwerp” had moeten worden opgesteld. Dit betekent niet alleen dat de stelling van Delfland dat vervanging van het broekstuk volledig is ingegeven door het gebrekkige leidingwerk niet juist is, maar ook dat Delfland haar eigen aandeel in de problematiek met het broekstuk en de daaraan ontstane schade bagatelliseert.
tijdsgebondenkosten van de TPI ook van toepassing is op de (met name)
werk gerelateerdeloonkosten.
ex aequo et bonovast dat de omvang van de verrijking van Delfland de helft van de loonkosten bedraagt, waarbij moet worden uitgegaan van de (door Delfland op zichzelf niet betwiste) aantallen uren en de prijzen die worden genoemd in de kostenopgave van GMB van de werkelijk gemaakte kosten. Dit betekent dat van de loonkosten de volgende bedragen kunnen worden toegerekend aan het vervangen van de compensator:
€ 1.944
volledigkunnen worden toegerekend aan het vervangen van de compensator. Mede in het licht van de stelling van Delfland dat deze kosten voor 25 procent kunnen worden toegerekend aan het vervangen van de compensator en het aanpassen van het leidingverloop, had het op de weg van GMB gelegen om haar vordering op dit onderdeel nader toe te lichten. Nu GMB dit heeft nagelaten, terwijl zij hiervoor voldoende gelegenheid heeft gehad, ziet de rechtbank onvoldoende grond om het door GMB aan loonkosten gevorderde bedrag volledig toe te wijzen. Nu Delfland onderkent dat een deel van de loonkosten kunnen worden toegerekend aan het vervangen van de compensator en het leidingverloop, acht de rechtbank het redelijk om hiervan uit te gaan en de verrijking van Delfland in zoverre vast te stellen op (25 procent van 80 uur à € 70 voor de contractmanager en 25 procent van 80 uur à € 58 voor de projectadministrateur) € 3.720.
volledigkunnen worden toegerekend aan het vervangen van de compensator en het aanpassen van het leidingverloop, omdat Delfland zich deze kosten heeft bespaard door niet een derde opdracht te (hoeven) geven tot vervanging van de compensator en het aanpassen van het leidingverloop. Ten aanzien van de uitvoeringskosten betoogt GMB dat deze deels kunnen worden toegerekend aan het vervangen van de leidingen en deels aan het vervangen van de compensator en het aanpassen van het leidingverloop. GMB vordert betaling van de door haar gemaakte kosten verminderd met de kosten die zouden zijn gemoeid met het vervangen van de PE-leidingen door stalen leidingen. GMB heeft die laatste kosten begroot op een bedrag van € 32.712,88. Delfland betwist dit alles.
ex aequo et bonogeschat op € 8.290,57 (exclusief btw).
ex aequo et bonoaan partijen ieder voor de helft toe te delen (dus € 22.852,54 voor de damwand en € 7.855,50 voor de bemaling).
ex aequo et bonoin op € 3.888,75 (exclusief btw).
€ 192.397,61