ECLI:NL:RBDHA:2020:10667

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 oktober 2020
Publicatiedatum
23 oktober 2020
Zaaknummer
NL19.26007
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van ongeloofwaardigheid van gestelde problemen met Iraanse autoriteiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 oktober 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Iraanse nationaliteit, had op 17 maart 2017 een asielaanvraag ingediend, die eerder was afgewezen. De rechtbank behandelde het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die de aanvraag had afgewezen op 28 november 2019. Eiser stelde dat hij problemen zou ondervinden door zijn betrokkenheid bij een mystieke levensovertuiging en zijn tatoeages, die volgens hem zouden leiden tot vervolging in Iran. Tijdens de zitting op 16 juli 2020, die via videoverbinding plaatsvond, werd eiser vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, terwijl de staatssecretaris ook een gemachtigde had gestuurd.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de gestelde problemen met de Iraanse autoriteiten niet ten onrechte ongeloofwaardig had geacht. De rechtbank concludeerde dat er geen reëel risico op vervolging bestond, ondanks de tatoeages van eiser, die hij als symbolen van afvalligheid beschouwde. De rechtbank wees erop dat tatoeages in Iran niet strafbaar zijn en dat eiser in het verleden geen problemen had ondervonden vanwege zijn tatoeages. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, en bekendgemaakt op 20 oktober 2020.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.26007

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. J. van Veelen-de Hoop),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: dr. J. Mačkić).

Procesverloop

Bij besluit van 28 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw) afgewezen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via videoverbinding (Skype) plaatsgevonden op 16 juli 2020.
Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedag] 1990 en de Iraanse nationaliteit te hebben. Eiser heeft op 17 maart 2017 zijn asielaanvraag ingediend.
2. Bij besluit van 21 juli 2017 is de asielaanvraag van eiser afgewezen. Op 10 augustus 2017 is dit besluit door verweerder ingetrokken, waarna verweerder de asielaanvraag bij besluit van 8 mei 2018 opnieuw heeft afgewezen. Deze rechtbank heeft het daartegen ingestelde beroep bij uitspraak van 11 januari 2019 (NL18.10300) ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 13 februari 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) het daartegen ingestelde hoger beroep gegrond verklaard en het besluit van 8 mei 2018 vernietigd.
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiser op grond van artikel 31 van de Vw als ongegrond afgewezen. Als relevante elementen van het asielrelaas van eiser worden door verweerder onderscheiden:
- identiteit, nationaliteit en herkomst;
- betrokkene heeft de islam losgelaten;
- betrokkene raakt geïnteresseerd in de mystieke levensovertuiging van de heer Eliah en volgt hier lessen in;
- betrokkene gaat zelf lessen geven in deze mystieke levensovertuiging en komt in verband hiermee in de problemen met de Iraanse autoriteiten;
- betrokkene heeft tatoeages.
Verweerder heeft alleen het vierde element, het lesgeven in de mystieke levensovertuiging en de daaruit volgende problemen, ongeloofwaardig geacht. De overige elementen zijn geloofwaardig geacht. Er is volgens verweerder geen sprake van een situatie van vervolging in vluchtelingrechtelijke zin. Ook heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij bij uitzetting een reëel risico op ernstige schade loopt, als bedoeld in artikel 3 van het EVRM.
4. Ten aanzien van de ongeloofwaardigheid van het vierde element verwijst eiser naar hetgeen hij reeds in de asielprocedure en in de vorige beroepsprocedure heeft aangevoerd.
Eiser betoogt voorts dat hij als afvallige tot een risicogroep dan wel kwetsbare minderheidsgroep in Iran behoort. Nu de Afdeling zijn hoger beroep onder verwijzing naar de uitspraken van 31 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1802 en
ECLI:NL:RVS:2018:1803, gegrond heeft verklaard moet ervan worden uitgegaan dat de Afdeling meent dat zijn tatoeages wel degelijk tatoeages zijn die duiden op afvalligheid van de islam. De tatoeages leveren daarom een geringe indicatie op.
Verder betoogt eiser dat zijn tatoeages in Iran zullen worden gezien als afwijzing van de islam dan wel als een uiting van een andere levensovertuiging. Dat hij voorheen in Iran nog geen problemen heeft ondervonden door zijn tatoeages, betekent niet dat dit in de toekomst ook zo zal zijn. Het is voor hem niet mogelijk de tatoeages op zijn arm altijd bedekt te houden, nu de tatoeage tot over zijn pols loopt en daardoor ook met lange mouwen aan zichtbaar zal zijn. Uit het Algemeen Ambtsbericht Iran 2019 blijkt dat Iraniërs die door middel van een laissez passer terugkeren zullen worden ondervraagd door de grenspolitie. Hij loopt daarbij risico dat hem gevraagd zal worden zijn tatoeage te laten zien en dat daarover vragen zullen worden gesteld. Aangezien hij van huis uit sjiitisch moslim is, zullen zijn tatoeages gezien worden als geloofsafval, aldus eiser.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
De rechtbank stelt voorop dat de rechtbank in de uitspraak van 11 januari 2019 reeds een inhoudelijk oordeel heeft gegeven over het door verweerder ongeloofwaardig geachte lesgeven in de mystieke levensovertuiging en de daaruit volgende problemen. De rechtbank heeft in die uitspraak geoordeeld dat verweerder dit niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Dit deel van de uitspraak is niet inhoudelijk door de Afdeling beoordeeld. Voorts heeft verweerder in het voornemen in deze procedure (opnieuw) gemotiveerd waarom dit element ongeloofwaardig wordt geacht. Eiser heeft in beroep enkel verwezen naar de eerder door hem aangevoerde beroepsgronden in de vorige procedure en heeft voorts niet expliciet gemotiveerd waarom het huidige voornemen op dit punt onjuist zou zijn. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding thans tot een ander oordeel te komen dan zij bij uitspraak van 11 januari 2019 heeft gegeven naar aanleiding van de door eiser reeds in die procedure ingediende beroepsgronden. Niet is gesteld of gebleken dat sprake is van gewijzigde omstandigheden die zouden moeten leiden tot een ander oordeel op dit punt. Verweerder heeft het lesgeven in de mystieke levensovertuiging en de daaruit vloeiende problemen dan ook niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht.
5.2
Eiser heeft op zijn linkerarm verscheidene tatoeages, waaronder het woord ‘God’ in het Hindi, een ster, een uil en een wolf. Eiser verwijst naar de uitspraak die de Afdeling heeft gedaan in de vorige procedure en stelt dat de Afdeling heeft geoordeeld dat zijn tatoeages als symbolen van afvalligheid moeten worden gezien. De Afdeling heeft het hoger beroep van eiser gegrond verklaard en het besluit van 8 mei 2018 vernietigd. De Afdeling heeft daartoe enkel verwezen naar de uitspraken van 31 mei 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1802 en ECLI:NL:RVS:2018:1803). Anders dan eiser stelt heeft de Afdeling naar het oordeel van de rechtbank daarbij niet geoordeeld dat de tatoeages van eiser dienen te worden aangemerkt als symbolen van afvalligheid. Dit betreft een feitelijke vaststelling van een punt dat tussen partijen in geschil was, zodat een oordeel hierover niet kan worden afgeleid uit de uitspraak van de Afdeling. De Afdeling verwijst enkel naar eerdere jurisprudentie zodat dit reeds daarom geen inhoudelijke beoordeling van de feiten van de onderhavige zaak kan bevatten. Met verweerder leidt de rechtbank dan ook uit de uitspraak van de Afdeling af dat verweerder dient te motiveren waarom de tatoeages van eiser niet leiden tot een gegronde vrees voor vervolging dan wel ernstige schade.
5.3
Verweerder heeft er terecht op gewezen dat in het Algemeen Ambtsbericht Iran 2019 staat dat, hoewel er traditioneel gezien een taboe op rust, tatoeages zeker voorkomen in Iran. Tatoeages zijn niet als zodanig strafbaar gesteld en zelfs zichtbare christelijke tatoeages zullen op zichzelf geen problemen opleveren. Ten aanzien van de melding in het Algemeen Ambtsbericht dat een christelijke tatoeage wel gebruikt zou kunnen worden als onderdeel van de bewijslast in verband met afvalligheid van de Islam, heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de tatoeages van eiser niet duidelijk anti-Islam zijn. De omstandigheid dat de wolf en de uil een mystieke, dan wel spirituele betekenis voor eiser hebben, is niet uit de tatoeages zelf te herleiden. Ten aanzien van de ster heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat dit een universeel teken is. Hetzelfde geldt voor het begrip ‘god’. Verweerder heeft er niet ten onrechte op gewezen dat god ook binnen de Islam bestaat en dat de omstandigheid dat hij het woord ‘god’ in het Hindi op zijn pols heeft staan, niet maakt dat hij wordt gezien als afvallige. Hierbij heeft verweerder niet ten onrechte meegewogen dat de Hindi taal niet aan een geloof verbonden is. Al zouden de tatoeages bij terugkeer worden opgemerkt door de grenspolitie, valt daarom niet in te zien dat eiser daardoor problemen zal ondervinden. De rechtbank betrekt ook in de overweging dat de tatoeages van eiser op zijn arm zitten en dus bedekt kunnen worden gehouden. Alleen het woord ‘god’ in het Hindi is op de onderkant van de arm geplaatst en daardoor sneller zichtbaar bij de pols. Verder heeft verweerder er niet ten onrechte op gewezen dat eiser de tatoeages in Iran al had en voorheen in Iran daarvan geen problemen heeft ondervonden. Niet valt in te zien dat eiser bij terugkeer daar opeens wel problemen door zal ondervinden. De tatoeages kunnen dan ook niet worden aangemerkt als een geringe indicatie waaruit volgt dat eiser die behoort tot een risicogroep, te vrezen heeft voor vervolging.
5.4
Gelet op voorgaande volgt de rechtbank eiser dan ook niet in zijn stelling dat de tatoeages een geringe indicatie zijn dat eiser bij terugkeer een reëel risico loopt op vervolging. De vraag of eiser al dan niet dient terug te keren middels een laissez passer doet dan in zoverre ook niet ter zake.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.