ECLI:NL:RBDHA:2020:10668

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 oktober 2020
Publicatiedatum
23 oktober 2020
Zaaknummer
NL19.20303
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van ongeloofwaardige verklaringen en risico op vervolging in Iran

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 oktober 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Iraanse nationaliteit, heeft op 20 juni 2018 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. De aanvraag is afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die de verklaringen van eiser ongeloofwaardig achtte. Eiser heeft gesteld dat hij betrokken was bij politieke activiteiten voor de Koerdische Democratische Partij Iran (KDPI) en dat hij is bekeerd tot het christendom. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de identiteit en de politieke activiteiten van eiser als geloofwaardig heeft beoordeeld, maar de overige elementen van zijn asielrelaas ongeloofwaardig heeft geacht. De rechtbank oordeelde dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Iran een reëel risico loopt op vervolging of ernstige schade, zoals bedoeld in artikel 3 van het EVRM. De rechtbank heeft de verklaringen van de KDPI als onvoldoende bewijs beschouwd voor de gestelde vervolging. Eiser heeft ook verklaard dat hij tatoeages heeft, maar de rechtbank oordeelde dat dit op zichzelf geen risico op vervolging met zich meebrengt. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.20303

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. B.A. Palm),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: J. Mačkić).

Procesverloop

Bij besluit van 1 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw) afgewezen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via videoverbinding plaatsgevonden op 16 juli 2020.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen S.M. Razaghi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedag] 1995 en de Iraanse nationaliteit te hebben. Hij heeft op 20 juni 2018 de onderhavige aanvraag ingediend.
2. Eiser heeft, kort samengevat, het volgende aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd. Eiser is medio 2017 in contact gekomen met de heer [A] van de Koerdische Democratische Partij Iran (hierna: KDPI). Van hem kreeg eiser opdrachten voor politieke activiteiten, zoals het aanmaken van Instagramaccounts en het op muren sprayen van de leus ‘Federatie voor Iran’. Op 28 december 2017 was eiser op verzoek van [A] betrokken bij een demonstratie tegen het regime op het Azadiplein in Kermanshah. Zijn neef [B] is tijdens de demonstratie opgepakt, waarna eiser is weggegaan. [A] raadde hem aan voorlopig geen contact met hem op te nemen, waarna eiser naar een tante in Karaj is gegaan. Van zijn ouders hoorde eiser dat de autoriteiten hem zochten. Eiser is twee maanden in Karaj gebleven en heeft toen Iran verlaten.
Voorts heeft eiser verklaard dat hij tijdens zijn studie aan de universiteit rond september/oktober 2014 of 2015 een christelijke medestudente, Somayeh, heeft leren kennen die hem liet inzien dat de islam niet de juiste religie was. Eiser heeft daarna veel informatie gezocht over het christendom. Met name de positie van vrouwen in de islam en het vele geweld in de koran hebben ertoe geleid dat eiser het christendom ging volgen. Zijn vrouw was het niet eens met zijn bekering en heeft hem verlaten. Na zijn vertrek uit Iran heeft eiser van 15 maart tot 18 juni 2018 in Griekenland verbleven, waar hij enige tijd bijbelstudie heeft gevolgd. Op 5 juni 2018 is hij in Griekenland gedoopt, aldus eiser.
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiser op grond van artikel 31 Vw als ongegrond afgewezen. Als relevante elementen van het asielrelaas van eiser worden door verweerder onderscheiden:
- identiteit, nationaliteit en herkomst;
- betrokkene heeft als aanhanger van de KDPI politieke activiteiten verricht en is hierdoor in de negatieve belangstelling van de Iraanse autoriteiten komen te staan;
- betrokkene is bekeerd tot het christendom.
Verweerder heeft het eerste element geloofwaardig, maar de overige elementen ongeloofwaardig geacht. Er is volgens verweerder geen sprake van een situatie van vervolging in vluchtelingrechtelijke zin. Ook heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij bij uitzetting een reëel risico op ernstige schade loopt, als bedoeld in artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM).
4. Eiser betoogt dat verweerder zijn relaas ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Eiser heeft een verklaring van de KDPI overgelegd waarin staat dat eiser actief was voor de partij. In dergelijke verklaringen wordt nooit vermeld wat voor ondergrondse activiteiten iemand voor de partij heeft verricht. Eiser stelt leuzen op muren te hebben aangebracht en soms pamfletten te hebben verspreid. Zijn neef [B] is bij een demonstratie opgepakt en heeft onder druk de naam van eiser en het adres van zijn ouders aan de autoriteiten gegeven. Dit valt voor hem echter niet te bewijzen. Voorts heeft eiser, ten aanzien van de achterstelling van Koerden in Iran, erop gewezen dat hij heeft verklaard dat (hoogopgeleide) jongeren met een Koerdische achtergrond in het algemeen in Iran moeilijk aan een baan kunnen komen. Voorts heeft eiser blijk gegeven over voldoende kennis over de KDPI te beschikken. Hij postte hierover op Instagram en verwijderde ongeveer één keer per maand het bestaande account, om vervolgens een nieuwe te openen. Verder heeft eiser een vonnis overgelegd waarin eiser is veroordeeld en heeft erop gewezen dat de bijgeleverde vertaling niet helemaal juist is.
Eiser betoogt dat verweerder heeft miskend dat eiser bij terugkeer naar Iran een reëel en voorzienbaar risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM. Eiser is immers Koerd, politiek actief en bekeerd tot het christendom. In het oude Algemeen Ambtsbericht Iran staat dat mensen die politieke statements of foto’s van ‘on-islamitisch’ gedrag op sociale media plaatsen het meeste risico lopen. Uit het meest recente Ambtsbericht blijkt dat de Iraanse autoriteiten veel investeren in de verbetering van de bestrijding van cybercriminaliteit, waaronder ook kritiek op de autoriteiten valt. Eiser heeft op sociale media een verklaring van zijn bekering tot het christendom en zijn afvalligheid van de islam geplaatst. Ook zal eiser bij terugkeer worden ondervraagd door de grenspolitie, omdat hij met een laissez-passer zal moeten reizen. Eiser zal dan ook in de belangstelling staan van de Iraanse autoriteiten. Ook heeft eiser tatoeages, waardoor hij risico op schending van artikel 3 van het EVRM zal lopen, aldus eiser.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
Ter onderbouwing van zijn asielrelaas heeft eiser twee verklaringen van de KDPI overgelegd. Verweerder heeft aan deze verklaringen niet de waarde hoeven hechten die eiser daaraan toekent. Verweerder heeft er daarbij terecht op gewezen dat in deze verklaringen alleen staat dat eiser een sympathisant is van de partij en dat hij Iran heeft moeten ontvluchten. Uit de verklaringen blijkt niet wat de rol van eiser binnen de partij was, wat voor activiteiten hij heeft verricht en binnen welke periode eiser actief was voor de partij, danwel dat het KDPI daar enig onderzoek naar heeft verricht. Ook blijkt uit de verklaringen niet wat voor problemen eiser als gevolg van zijn gestelde activiteiten van de autoriteiten heeft ondervonden, waardoor hij diende te vluchten.
Voorts heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser onvoldoende kennis heeft over de partij en alleen algemeen bekende feiten en standpunten heeft genoemd. Van iemand die stelt inhoudelijke stukken van de partij online te hebben gezet, mocht verweerder meer kennis verwachten, vooral nu eiser wist dat hij daarmee een risico nam. Ook heeft verweerder het ongeloofwaardig mogen achten dat eiser in staat zou zijn geweest om van halverwege 2017 tot eind 2017 ongestoord Instagrampagina’s te vullen met berichten van en over de KDPI. Eiser heeft zelf immers ook gesteld dat de Iraanse autoriteiten de sociale media in de gaten houden. Niet valt in te zien dat de Instagrampagina’s niet door de autoriteiten zijn gesloten. De omstandigheid dat eiser elke maand een nieuwe pagina aanmaakte, doet daar niet aan af, nu verweerder erop heeft gewezen dat daarmee het IP-adres niet verandert en eiser dus via dit IP-adres te vinden was.
Voorts heeft verweerder ongeloofwaardig mogen achten dat eiser problemen heeft ondervonden als gevolg van de demonstratie van 28 december 2017. Verweerder heeft erop gewezen dat [B] , de neef van eiser, niet erg actief was voor de KDPI en dat de stelling dat hij de naam van eiser zou hebben doorgegeven aan de autoriteiten enkel is gebaseerd op vermoedens. Verweerder heeft er daarbij terecht op gewezen dat in het Algemeen Ambtsbericht Iran van maart 2019 (zie pagina 45) staat dat Koerden niet alleen vanwege hun etnische achtergrond worden vervolgd en dat iemand die op laag niveau politieke activiteiten ontplooit gearresteerd kan worden, maar niet gestraft zal worden vanwege een enkele activiteit. Nu eiser heeft verklaard dat [B] alleen een paar keer mee is geweest om leuzen te schilderen, heeft verweerder het niet aannemelijk mogen achten dat [B] zou zijn aangehouden en vastgehouden in verband met de KDPI, met name nu [B] is opgepakt bij een algemene demonstratie tegen de economische situatie in het land en tegen het regeringsbeleid. De demonstratie was niet specifiek ten behoeve van de Koerdische zaak.
Ten aanzien van het door eiser overgelegde vonnis heeft verweerder het opmerkelijk mogen achten dat eiser tijdens de gehoren geen melding heeft gemaakt van een strafrechtelijke vervolging. Voorts heeft verweerder het opmerkelijk mogen achten dat dit vonnis aan de ouders van eiser zou zijn uitgereikt, terwijl uit het Algemeen Ambtsbericht Iran van maart 2019 blijkt dat de betrokkenen ook in strafzaken digitale toegang krijgen tot het vonnis. Ook heeft verweerder erop gewezen dat in het Ambtsbericht staat dat de naam van de rechter altijd op het vonnis vermeld wordt. Op het door eiser overgelegde vonnis mist de naam van de rechter. Met betrekking tot het betoog van eiser dat de naam van de rechter wel wordt vermeld, wordt overwogen dat dit niet blijkt uit de door eiser overgelegde vertaling van het vonnis. Dat de vertaling onjuistheden bevat, heeft eiser niet met een andere vertaling onderbouwd en doet bovendien afbreuk aan de waarde van het overgelegde stuk. Bovendien heeft eiser een kopie van het vonnis overgelegd. Deze kan niet op echtheid worden gecontroleerd.
Gelet op voorgaande heeft verweerder de betrokkenheid van eiser bij de KDPI en de gestelde daaruit volgende problemen ongeloofwaardig mogen achten.
5.2
Ten aanzien van het oordeel van verweerder dat de gestelde bekering van eiser ongeloofwaardig is, heeft eiser alleen een verklaring van 13 januari 2020 van de predikant van de Gereformeerde Kerk Vrijgemaakt in Almere overgelegd. Het is echter vaste jurisprudentie dat dergelijke verklaringen weliswaar kunnen dienen ter staving van een bekering, maar dat onverlet laat dat de betrokken vreemdeling (ook) tegenover verweerder overtuigende verklaringen dient af te leggen over zijn bekering en het proces dat daartoe heeft geleid. Verweerder heeft geoordeeld dat eiser daarin niet is geslaagd. Tegen dat oordeel heeft eiser geen gronden gericht, zodat de rechtbank van de juistheid van dat oordeel uitgaat.
5.3
Eiser heeft gesteld dat hij verscheidene tatoeages op zijn arm heeft, waaronder van Jezus Christus, Cyrus de Grote en het embleem van het oude Iran. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) heeft in haar uitspraken van 31 mei 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1802 en ECLI:NL:RVS:2018:1803) kort gezegd overwogen dat wanneer de geloofsovertuiging niet geloofwaardig wordt geacht, verwacht mag worden dat de vreemdeling zijn tatoeages bedekt houdt bij terugkeer. Dit is anders wanneer een tatoeage op een plek zit waarvan niet verwacht kan worden dat je die altijd kunt bedekken. Het ging in die uitspraken om tatoeages van christelijke aard op een zichtbare plek. In dat geval diende verweerder nader te motiveringen waarom van een vreemdeling verwacht kan worden dat hij op zijn lichaam aangebrachte tatoeages verwijdert of aanpast. In het geval van eiser zitten de tatoeages op zijn arm.
Verweerder heeft er terecht op gewezen dat in het Algemeen Ambtsbericht Iran 2019 staat dat, hoewel er traditioneel gezien een taboe op rust, tatoeages zeker voorkomen in Iran. Tatoeages zijn niet als zodanig strafbaar gesteld en dat zelfs zichtbare christelijke tatoeages op zichzelf geen problemen zullen opleveren. Al zouden de tatoeages bij terugkeer worden opgemerkt door de grenspolitie, valt daarom niet in te zien dat eiser daardoor problemen zal ondervinden. Verder heeft verweerder er niet ten onrechte op gewezen dat eiser in ieder geval één van de tatoeages in Iran al had en in Iran daarvan geen problemen heeft ondervonden. Niet valt in te zien dat eiser bij terugkeer daar opeens wel problemen door zal ondervinden. Van eiser mag worden verwacht dat hij zijn tatoeages in bepaalde settings bedekt houdt. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit niet mogelijk zou zijn.
Uit de hiervoor genoemde uitspraak van 31 mei 2018 heeft de Afdeling voorts erop gewezen dat van een vreemdeling wiens gestelde bekering tot het christendom ongeloofwaardig is bevonden, kan worden gevergd dat hij uitingen van dat geloof van internet verwijdert en verwijderd houdt om een eventueel risico bij terugkeer te voorkomen. Dat van een vreemdeling gevergd wordt dergelijke geloofsuitingen te verwijderen kan niet worden aangemerkt als het betrachten van terughoudendheid bij het uitdrukking geven aan een geloofsovertuiging, omdat die overtuiging ongeloofwaardig is. Van eiser mag dan ook worden verwacht dat hij zijn verklaring over zijn bekering en afvalligheid van sociale media verwijdert of laat verwijderen.
5.4
Zoals hiervoor reeds is overwogen staat in het Algemeen Ambtsbericht Iran van maart 2019 dat iemand die op laag niveau politieke activiteiten ontplooit mogelijk gearresteerd kan worden, maar niet zal worden gestraft vanwege een enkele activiteit. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij dusdanige activiteiten heeft ondernomen dat hij voor vervolging heeft te vrezen. De omstandigheid dat eiser dient terug te keren middels een laissez passer en daardoor mogelijk ondervraagd zal worden door de grenspolitie leidt dan ook niet tot het oordeel dat eiser bij terugkeer een reëel risico loopt op vervolging.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.