ECLI:NL:RBDHA:2020:1075

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 februari 2020
Publicatiedatum
11 februari 2020
Zaaknummer
AWB 19/8660
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering machtiging tot voorlopig verblijf op basis van onvoldoende hechte persoonlijke banden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 februari 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de weigering van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor een Eritrese vrouw. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, had bezwaar aangetekend tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die haar aanvraag voor een mvv ongegrond had verklaard. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de staatssecretaris afdoende had gemotiveerd dat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een mvv.

De rechtbank heeft in haar overwegingen gekeken naar de persoonlijke en emotionele banden tussen eiseres en haar broer, die als referent fungeerde. Eiseres stelde dat zij sinds het overlijden van hun moeder in 2009 deel uitmaakte van zijn gezin en dat zij afhankelijk was van zijn zorg vanwege haar handicap. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris terecht had vastgesteld dat de banden tussen eiseres en haar broer niet de normale emotionele banden tussen meerderjarige broers en zussen overstegen. De rechtbank wees erop dat de referent niet betrokken was geweest bij de opvoeding van eiseres en dat er geen bewijs was dat alleen hij en zijn gezin de noodzakelijke zorg konden bieden.

De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris in zijn besluit voldoende rekening had gehouden met de medische, psychische en financiële omstandigheden van eiseres, en dat de argumenten van eiseres niet voldoende waren onderbouwd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/8660

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiseres
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. E.S. van Aken),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigden: mr. F.W.A. Croonen en mr. R. Jonkman).

Procesverloop

Bij besluit van 16 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de weigering om haar een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) te verlenen ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 januari 2020. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Tevens was aanwezig [naam 2] (referent). Als tolk is verschenen A. Solomon. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R. Jonkman.

Overwegingen

1. Eiseres stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Eritrese nationaliteit te bezitten. Referent stelt haar broer te zijn en heeft ten behoeve van haar komst naar Nederland een mvv aangevraagd. Hij heeft aan de aanvraag ten grondslag gelegd dat eiseres sinds het overlijden van hun moeder in 2009 deel heeft uitgemaakt van zijn gezin en dat eiseres lijdt aan verlammingen aan de handen en voeten, veroorzaakt door een besmetting met polio in haar kindertijd, waarvoor hij met zijn gezin noodzakelijke medische zorg heeft geboden.
2. Eerder heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Bij uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 4 april 2019 (ECLI:NL:RBDHA:2019:3818) is het daartegen door eiseres ingestelde beroep gegrond verklaard en is verweerder opgedragen om opnieuw op het bezwaar van eiseres te beslissen.
3. Hierop heeft verweerder referent gehoord. Vervolgens heeft verweerder bij het bestreden besluit het bezwaar van eiseres opnieuw ongegrond verklaard. Op wat eiseres daartegen aanvoert wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Beoordelingskader
4. In onder meer gevallen als deze, waarin het gaat om een aanvraag ten behoeve van een meerderjarige zus voor verblijf bij diens eveneens meerderjarige broer, geldt dat voor het aannemen van beschermenswaardig gezinsleven zoals bedoeld in artikel 8 van het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) vereist is dat sprake is van “
further elements of dependancy involving more than the normal emotional ties”.
5. In het eerder vernietigde besluit had verweerder beoordeeld of eiseres in staat is om zonder referent te functioneren. In de voornoemde uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 4 april 2019, en in meerdere eerstelijnsuitspraken, is geoordeeld dat dit een te strikte beoordeling is. Daarbij is gewezen op de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). Uit die jurisprudentie volgt dat het gaat om een vraag van feitelijke aard en dat de beantwoording van die vraag afhankelijk is van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden. In dat kader kunnen verschillende aspecten relevant zijn, waaronder: eventuele samenwoning, de mate van financiële afhankelijkheid, de mate van emotionele afhankelijkheid, de gezondheid van de betrokkenen en de banden met het land van herkomst.
6. Naar aanleiding van hoger beroep van verweerder heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 4 april 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1003), onder verwijzing naar de jurisprudentie van het EHRM, geoordeeld dat verweerder zwaarwegend maar niet doorslaggevend gewicht mag toekennen aan het antwoord op de vraag of er een reële mogelijkheid bestaat dat ook andere familieleden of derden de door het afhankelijke familielid benodigde zorg geven.
Gezinsleven
7. In het bestreden besluit is verweerder, anders dan in het eerdere besluit, achtereenvolgens ingegaan op de medische omstandigheden, de psychische omstandigheden, de financiële omstandigheden, de emotionele omstandigheden, de samenwoning en de banden met het land van herkomst. Nog steeds werpt verweerder eerst en vooral aan eiseres tegen dat niet is gebleken dat uitsluitend referent en zijn gezin de noodzakelijke medische zorg kunnen verlenen. Referent heeft verklaard dat eiseres haar persoonlijke verzorging zelf kan doen, dat zij zelf water en boodschappen kan halen en dat zij waar nodig hulp kan krijgen van de buren.
8. Nu heeft verweerder in het bestreden besluit daaraan toegevoegd dat evenmin is gebleken dat eiseres voor haar gestelde psychische problemen of voor haar financiën van referent en zijn gezin afhankelijk is. Referent heeft verklaard dat eiseres door de onzekerheid psychische klachten ervaart, maar volgens verweerder is dit onvoldoende onderbouwd. Ten aanzien van de financiën heeft referent verklaard dat de steun hoofdzakelijk afkomstig is van een oudere zus in Saoedi-Arabië. Ook heeft verweerder toegevoegd dat het samenwonen sinds 2009 op zichzelf niet leidt tot
more than the normal emotional tiesen dat eiseres sterke banden heeft met Eritrea, aangezien zij daar al haar hele leven woont en de taal spreekt.
9. Bovendien heeft verweerder erop gewezen dat niet is gebleken van emotionele banden die de normale banden tussen meerderjarige broers en zussen overstijgen. Toen eiseres in het gezin van referent introk was zij zeventien jaar oud. Referent is aldus niet betrokken geweest bij haar ontwikkeling of opvoeding, zodat hij niet kan worden gevolgd in zijn stelling dat hij een vaderrol op zich heeft genomen. Daarnaast is referent tussen dit moment en zijn vlucht naar Nederland in 2015 diverse periodes van huis geweest vanwege militaire dienst of detentie. In de periodes waarin hij er wel was, is zijn betrokkenheid bij eiseres naar eigen zeggen beperkt gebleven tot het kopen van kleding en het geven van morele steun.
10. Eiseres voert aan dat verweerder wederom slechts heeft beoordeeld of zij zonder referent kan functioneren, zodat niet is voldaan aan de opdracht uit de voornoemde uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 4 april 2019. Gelet op wat hiervoor onder 8 en 9 is overwogen, kan eiseres daarin niet worden gevolgd. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met deze toevoegingen nu, anders dan in het eerdere besluit, afdoende en aan de hand van alle door eiseres en referent aangedragen feiten en omstandigheden heeft gemotiveerd dat tussen hen geen banden zijn ontstaan die de normale band tussen meerderjarige broers en zussen overstijgen.
11. Verder voert eiseres aan dat verweerder heeft miskend dat referent heeft verklaard dat zij niet voldoende water kan dragen en dat de financiële steun van de zus uit Saoedi-Arabië onvoldoende is voor het betalen van psychische behandeling. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder er echter terecht op gewezen dat niet is onderbouwd dat psychische behandeling is aangewezen, en dat het feit dat aan de zijde van eiseres sprake is van enige mate van hulpbehoevendheid nog niet met zich brengt dat sprake is van
more than the normal emotional tiesmet referent.
12. In beroep heeft eiseres een verklaring met vertaling overgelegd waarvan zij stelt dat deze afkomstig is van haar buren. In deze verklaring deelt de opsteller mede dat hij nu zelf in slechte gezondheid verkeert en niet meer in staat is om hulp te verlenen aan eiseres. Niet in geschil is dat deze verklaring in de beoordeling kan worden betrokken als nadere onderbouwing van een eerder in genomen standpunt. De rechtbank is echter van oordeel dat deze verklaring niet tot een ander oordeel leidt. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat niet vast staat dat deze verklaring daadwerkelijk van de buren van eiseres afkomstig is en dat niet uit de verklaring blijkt waarom de buren in het geheel niet meer in staat zouden zijn om eiseres waar nodig te ondersteunen.
Conclusie
13. De rechtbank komt tot de conclusie verweerder afdoende heeft gemotiveerd dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden voor verlening van een mvv, zodat haar bezwaar terecht ongegrond is verklaard.
14. Het beroep is ongegrond.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2020.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.