In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 4 augustus 2020, wordt het beroep van eiser tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid behandeld. Eiser heeft beroep ingesteld omdat verweerder niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser verweerder op 31 oktober 2019 in gebreke heeft gesteld, waarna de wettelijke termijn van twee weken is verstreken zonder dat er een besluit is genomen. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, aangezien partijen het erover eens zijn dat verweerder te laat is met beslissen.
De rechtbank heeft besloten dat verweerder alsnog binnen een termijn van zestien weken een besluit moet nemen. Dit is langer dan de gebruikelijke termijn van twee weken, omdat de rechtbank rekening houdt met de belangen van zowel eiser als verweerder. Verweerder heeft aangegeven dat er achterstanden zijn in de behandeling van asielaanvragen, maar de rechtbank vindt het belangrijk dat eiser duidelijkheid krijgt over de termijn waarbinnen een besluit kan worden verwacht.
Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat verweerder een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500. Eiser heeft recht op een vergoeding van de proceskosten, die is vastgesteld op € 262,50. De uitspraak is gedaan door rechter G.P. Loman, in aanwezigheid van griffier M. Bos, en is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen.