ECLI:NL:RBDHA:2020:10924

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 oktober 2020
Publicatiedatum
30 oktober 2020
Zaaknummer
NL20.18423
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige maatregel van bewaring en gebreken in processen-verbaal in vreemdelingenrechtelijke zaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 oktober 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van eiser, die op 6 oktober 2020 was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser heeft tegen deze maatregel beroep ingesteld, waarbij hij tevens verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat er ernstige gebreken waren in de processen-verbaal die als verantwoording dienden voor de genomen beslissingen over de vrijheidsontneming. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring niet rechtsgeldig was ondertekend en dat de verschillen in de dossierstukken onacceptabel waren, vooral gezien het feit dat het om vrijheidsontneming ging. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de gebreken in de ophouding hebben geleid tot een schending van de belangen van eiser, en heeft daarom het beroep gegrond verklaard. De rechtbank heeft de onmiddellijke opheffing van de maatregel van bewaring bevolen en de Staat der Nederlanden veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan eiser. Tevens zijn de proceskosten aan eiser toegewezen. De rechtbank heeft benadrukt dat het essentieel is dat de maatregel van bewaring rechtsgeldig is ondertekend en dat dit zonder nadere handelingen ter zitting moet blijken. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.18423
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 26 oktober 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. R.M. Seth Paul),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Lorier).

Zitting hebben:

Mr. S .van Lokven rechter
Mr. M.W.M. Bankers griffier

Procesverloop

Bij besluit van 6 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 oktober 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Aansluitend aan sluiting van het onderzoek na de behandeling ter zitting heeft de rechtbank mondeling uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- bepaalt de onmiddellijke opheffing van de maatregel van bewaring;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.755,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.050,-.

Overwegingen

1. Eiser is op 6 oktober 2020 om 08:35 uur aansluitend aan een detentie op strafrechtelijke gronden overgenomen en opgehouden op vreemdelingrechtelijke gronden. Eiser heeft aangevoerd dat de grondslag van de ophouding onjuist is, dat de belangenafweging die moet volgen in zijn voordeel moet uitvallen omdat het om vrijheidsontneming gaat en als dat niet wordt gevolgd in ieder geval een proceskostenveroordeling moet volgen.
2. Deze grond slaagt. Verweerder heeft ter zitting erkend dat er een gebrek aan de ophouding kleeft omdat er geen sprake is van een artikel 50a Vw-situatie en dat wel aan de ophouding ten grondslag is gelegd. Verweerder heeft op vragen van de rechtbank of sprake is van zwaarwegende belangen van verweerder om desondanks de maatregel niet op te heffen enkel verwezen naar de gronden van de maatregel en gesteld dat eiser bovendien door dit gebrek niet in zijn belangen is geschaad. De rechtbank overweegt dat dit niet volstaat om te concluderen dat het belang van eiser om in vrijheid te worden gesteld als geringer moet worden aangemerkt. Eiser heeft er belang bij dat de processen-verbaal die worden opgemaakt zorgvuldig tot stand komen. Het is voor eiser immers niet meteen inzichtelijk of alleen de verslaglegging onzorgvuldig is of ook de beslissing om tot ophouding over te gaan. Eiser krijgt daar pas zekerheid over als de maatregel ter toetsing aan de rechtbank wordt voorgelegd. Dit volstaat echter niet want eiser zal hieraan voorafgaand met zijn gemachtigde moeten beslissen of wordt opgekomen tegen de maatregel en welke gronden dan worden geformuleerd. Eiser moet daarbij kunnen uitgaan van de processen-verbaal zoals die zijn opgemaakt. Gebreken in processen-verbaal die als verantwoording dienen voor genomen beslissingen over vrijheidsontneming, de grondslagen daarvoor en de bevoegdheden daartoe brengen per definitie mee dat de vreemdeling in zijn belangen is geschaad. De rechtbank overweegt hierbij tevens dat het door verweerder gestelde zwaarwegende belang zich moeilijk laat verenigen met het dermate onzorgvuldig opstellen van een proces verbaal van ophouding. Als het belang om eiser in bewaring te stellen om terugkeer naar het land van herkomst te bewerkstelligen zo groot is dan ligt het voor de hand dat in ieder geval de handelingen en beslissingen die in elke fase van dit traject (moeten) worden verricht en op grond waarvan de vrijheid van de vreemdeling wordt ontnomen zorgvuldig worden vastgelegd, zeker als het gaat om op ambtseed/ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Mede omdat dit gebrek in het proces-verbaal van ophouding door verweerder is onderkend en desondanks is afgezien van het laten opmaken van een aanvullend proces-verbaal, leidt het gebrek in de ophouding op zichzelf, gelet op de verrichte belangenafweging, reeds tot de onmiddellijke opheffing van de maatregel. De proceskostenveroordeling die hierdoor zal volgen volgt ook reeds, zoals door eiser terecht is aangegeven, uit de vaststelling dat bij de ophouding, naast dat dit op een foutieve grondslag is geschied, in de aanhef is bepaald dat de ophouding op grond van artikel 50, twee of derde lid, dan wel artikel 50a, eerste lid Vw geschiedt en uit vaste jurisprudentie volgt dat een proceskostenveroordeling volgt als hierin geen keuze is gemaakt.
3. Eiser heeft de rechtbank verzocht om te controleren of de maatregel van bewaring zoals die aan het dossier van de rechtbank is toegevoegd rechtsgeldig is ondertekend. In een andere zaak, die ter zitting voorafgaand aan deze zaak is behandeld, is gebleken dat de gemachtigde en de rechtbank niet over identieke dossierstukken beschikten en dat daarom niet was opgekomen tegen de gebrekkige ondertekening van de maatregel die in die zaak bleek uit het rechtbankdossier. Aan de digitale ondertekening van de maatregel zoals die in de onderhavige zaak is toegevoegd aan het dossier van de gemachtigde kleven volgens eiser geen gebreken.
4. De rechtbank heeft partijen voorgehouden dat de maatregel van bewaring van 6 oktober 2020, 11:05 uur, die door verweerder aan het dossier van de rechtbank is toegevoegd niet rechtsgeldig is ondertekend. Als het scherm waarin de handtekening is geplaatst wordt aangeklikt, verschijnen de mededelingen “De handtekening is ongeldig” en “Het document is gewijzigd of beschadigd nadat het is ondertekend.”
5. In het dossier bevindt zich een aanvullend proces-verbaal dat op 6 oktober 2020 om 11:26 uur is opgemaakt door de ambtenaar van de KMar die de maatregel heeft opgelegd waarin is vermeld deze ambtenaar bevoegd is om de maatregel op te leggen, dat de datum en de tijd van de digitale handtekening daadwerkelijk de datum en tijd zijn waarop de maatregel is ondertekend, en dat na digitale ondertekening van de maatregel de inhoud van de maatregel niet meer is gewijzigd. Dit aanvullende proces-verbaal is digitaal ondertekend, maar ook deze ondertekening is niet rechtsgeldig. Als het scherm waarin de handtekening is geplaatst wordt aangeklikt, verschijnen ook de mededelingen “De handtekening is ongeldig” en “Het document is gewijzigd of beschadigd nadat het is ondertekend.” Aan dit proces-verbaal komt dus geen waarde toe.
6. In het proces-verbaal bevindt zich nog een aanvullend proces-verbaal van dezelfde ambtenaar dat op 6 oktober 2020 is opgemaakt met betrekking tot de maatregel van bewaring. Hierin is geen tijdstip van opmaken of ondertekenen vermeld. In dit proces-verbaal is ook opgenomen dat deze ambtenaar bevoegd is om de maatregel op te leggen, dat de datum en de tijd van de digitale handtekening daadwerkelijk de datum en tijd zijn waarop de maatregel is ondertekend, en dat na digitale ondertekening van de maatregel de inhoud van de maatregel niet meer is gewijzigd. Dit proces-verbaal is voorzien van een zogenaamde “natte handtekening”. Uit dit proces-verbaal, dat wel rechtsgeldig is ondertekend, gelezen in combinatie met de maatregel kan worden afgeleid dat dat de maatregel die door verweerder in het procesdossier van de rechtbank is gevoegd tekstueel identiek is aan de maatregel die de betrokken ambtenaar aan eiser heeft opgelegd en dat deze ambtenaar bevoegd was tot het opleggen van de maatregel. De rechtbank kan echter nog steeds niet vaststellen of bij het opleggen van de maatregel is voldaan aan alle eisen die daaraan in artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) zijn gesteld. Op grond van dit dossier kan niet worden vastgesteld dat van een rechtsgeldige uitreiking van de maatregel sprake is. Eiser heeft hooguit een afschrift van een niet ondertekende maatregel gekregen. Het tweede aanvullende proces-verbaal vermeldt niets over de uitreiking of aan het voldoen aan alle vereisten van artikel 5.3 Vb. Dit betekent dat niet kan worden vastgesteld dat de maatregel van bewaring in werking is getreden. Ook dit gebrek maakt de maatregel van aanvang af onrechtmatig. Aan een belangenafweging komt de rechtbank gelet op de ernst van dit gebrek en de omstandigheid dat eenvoudigweg een wel ondertekende maatregel aan eiser had kunnen worden uitgereikt, nog daargelaten dat verweerder in dit kader geen zwaarwegende belangen heeft gesteld, niet toe. De rechtbank verwijst hierbij uitdrukkelijk naar overwegingen 4.3, 4.4 en 4.5 van de uitspraak van de Afdeling van 12 juli 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2278).
7. De rechtbank overweegt dat twee aanvullende processen-verbaal zijn opgemaakt om zorg te dragen voor een rechtsgeldige ondertekening van de maatregel van bewaring en dit nog niet volstaat. Het is de rechtbank ambtshalve bekend uit recente jurisprudentie van meerdere zittingsplaatsen van de rechtbank dat het meer dan incidenteel misgaat met de digitale ondertekening van bewaringsmaatregelen. Het komt het de rechtbank voor dat het moeten maken van meerdere aanvullende processen-verbaal voor het correct ondertekenen van één maatregel een niet bepaald efficiënte werkwijze is. Ook de zittingstijd van de rechtbank kan beter worden ingezet om met procespartijen te spreken over de beslissing om de vreemdeling in bewaring te stellen dan om te controleren of iedereen over dezelfde processtukken beschikt, of deze compleet zijn en of de digitale handtekening gevalideerd kan worden. Dat een maatregel van bewaring rechtsgeldig is ondertekend moet aanstonds blijken zonder dat nadere handelingen ter zitting moeten worden verricht, temeer nu de vreemdeling zelf in detentie niet kan beschikken over een device om de handtekening te valideren voor zover aan de vreemdeling al een afschrift van een ondertekende maatregel wordt uitgereikt. Dit gebrek wordt niet teniet gedaan door de toevoeging van een advocaat die dat wel kan. Als in de maatregel is vermeld dat aan de vreemdeling een afschrift van de maatregel is verstrekt moet dat een afschrift zijn van dezelfde maatregel die aan het dossier van gemachtigde en aan het dossier van de rechtbank is toegevoegd. Elk verschil in een tussen aan het dossier van gemachtigde toegevoegde en aan het dossier van de rechtbank toegevoegde maatregel van bewaring is onacceptabel omdat het om vrijheidsontneming gaat. Dit geldt temeer omdat op grond van de jurisprudentie van de Afdeling het de rechtbank –nu nog- verboden is om de maatregel ambtshalve te toetsen. De rechtbank zal, voor zover de maatregel van bewaring niet is voorzien van een zogenaamde natte handtekening, dan ook steeds ambtshalve ter zitting verifiëren of partijen en de rechtbank over dezelfde processtukken beschikken en of de maatregel die aan eiser is uitgereikt en de maatregel zoals die is toegevoegd aan het dossier van gemachtigde correct is ondertekend en overigens gelijkluidend is aan (de ondertekening van) de maatregel die door verweerder is toegevoegd aan het dossier van de rechtbank.
8. De rechtbank heeft het verzoek van verweerder om een nadere termijn te krijgen om, na de behandeling ter zitting, na te kunnen gaan hoe het mogelijk is dat de dossiers en de geldigheid van de handtekening verschillen en dit bij de beoordeling door de rechtbank te laten betrekken afgewezen. De griffie van de rechtbank heeft op 19 oktober 2020 aan beide partijen kenbaar gemaakt dat de onderhavige zaak ter zitting zal worden behandeld op 26 oktober 2020. Als de rechtbank tijdens het ruim van te voren aangekondigde onderzoek ter zitting niet kan vaststellen dat de maatregel van bewaring rechtmatig is, wordt dus vastgesteld dat deze maatregel onrechtmatig is en wordt de onmiddellijke opheffing bevolen. Het karakter van vrijheidsontneming staat naar het oordeel van de rechtbank in de weg aan het toestaan van een nadere termijn aan verweerder om de oorzaken van gebreken in de dossiervorming na te gaan of te herstellen. Verweerder heeft ruimschoots gelegenheid gehad om het dossier samen te stellen en de stukken op juridische juistheid te controleren. Als dit wordt nagelaten en gebreken pas ter zitting worden geconstateerd komt dit voor zijn rekening.
9. Aan de maatregel zijn meerdere zware en lichte gronden ten grondslag gelegd. Eiser heeft alleen betwist dat hij gezegd zou hebben niet mee te werken aan vertrek maar heeft in aanvulling hierop erkend dat er genoeg gronden resteren om de maatregel te kunnen dragen. De rechtbank zal deze enkele betwisting niet bij de uitspraak betrekken.
10. Eiser heeft voorts gesteld dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Marokko ontbreekt. Hij heeft ter onderbouwing van deze stelling verwezen naar een –niet gepubliceerde- uitspraak van de rechtbank, zittingsplaats Amsterdam van 14 oktober 2020, (NL20.17234). Eiser heeft toegelicht dat in die zaak verweerder gegevens had verstrekt over het aantal afgegeven LP’s en gedwongen vertrekken in de periode van 1 januari 2020 tot en met 30 september 2020. Eiser heeft aangegeven dat het Marokkaanse consulaat niet is gesloten maar kennelijk druk is met maatregelen met betrekking tot het coronavirus en dat presentaties niet altijd mogelijk zijn. Op dit moment zou DT&V in gesprek met het consulaat zijn om presentaties op korte termijn te hervatten. Eiser weet niet of die gesprekken inmiddels zijn hervat. Na die gesprekken zou duidelijk worden wanneer presentaties hervat konden worden. Eiser heeft voorts aangegeven dat uit die zitting en uitspraak van zittingsplaats Amsterdam naar voren is gekomen dat in de periode van 1 januari 2020 tot en met 30 september 2020 geen enkele LP is verstrekt en dit dus ook de periode voor de uitbraak van Covid-19 omvat. Tevens is gebleken dat er ook geen gedwongen vertrekken met een LP hebben plaatsgevonden. In de periode van 25 maart 2020 tot 30 september 2020 hebben drie gedwongen vertrekken vanuit bewaring plaatsgevonden maar steeds met een geldig paspoort. Ook is in die periode één Marokkaanse vreemdeling met het IOM vertrokken. Eiser verbindt hieraan de conclusie dat tot nu toe dit jaar geen enkele LP is afgegeven en consulaat gesloten is voor presentaties en daardoor geen sprake is van zicht op uitzetting naar Marokko.
11. Verweerder heeft in reactie hierop aangegeven dat zicht op uitzetting vooralsnog niet ontbreekt en dat het feit dat presentaties en uitzettingen niet plaats vinden een tijdelijk beletsel is. De rechtbank heeft deze grond ter zitting met partijen besproken maar komt aan de beoordeling hiervan niet toe omdat de maatregel reeds zal worden opgeheven vanwege een belangenafweging in verband met een gebrek in de ophouding en de vaststelling dat de maatregel niet aan de vereisten van artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit voldoet. De rechtbank heeft dan ook al vastgesteld dat maatregel reeds van aanvang af onrechtmatig is zodat de vraag naar zicht op uitzetting niet aan de orde komt.
12. Het beroep is gegrond. Daarom wordt het verzoek om schadevergoeding toegewezen. De rechtbank kent de standaardbedragen toe en gaat voor de berekening van de hoogte van het bedrag uit van drie dagen detentie op het politiebureau en achttien dagen detentie in het Detentiecentrum Rotterdam.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat ook aanleiding en ook hiervoor gaat de rechtbank uit van de standaard toegekende bedragen en punten voor de door de gemachtigde verrichte proceshandelingen.
14. De rechtbank heeft partijen medegedeeld dat gedurende een week hoger beroep kan worden ingesteld tegen deze uitspraak die mondeling is gedaan op 26 oktober 2020 en dat de termijn van een week die hiervoor geldt pas aanvangt de dag nadat het proces-verbaal van deze uitspraak is toegevoegd aan het digitale dossier.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.W.M. Bankers, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.