Op 3 november 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, een inwoner van Leidschendam-Voorburg, een voorlopige voorziening had aangevraagd tegen een door de burgemeester opgelegd gebiedsverbod. Dit gebiedsverbod was op 13 mei 2020 opgelegd, maar werd op 19 juni 2020 door de burgemeester ingetrokken. Verzoeker had eerder een bezwaarschrift ingediend tegen het gebiedsverbod en vroeg nu om vergoeding van de proceskosten, omdat hij meende dat de burgemeester tegemoet was gekomen aan zijn verzoek door het verbod in te trekken.
De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen sprake was van 'tegemoetkomen' in de zin van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit artikel stelt dat een bestuursorgaan in de proceskosten kan worden veroordeeld als het geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt aan de indiener van het beroepschrift. De voorzieningenrechter stelde vast dat de intrekking van het gebiedsverbod niet betekende dat het oorspronkelijke besluit onrechtmatig was, maar dat het was ingetrokken vanwege veranderde feiten en omstandigheden. Dit betekent dat verzoeker geen recht had op vergoeding van de proceskosten.
De voorzieningenrechter wees het verzoek om proceskostenvergoeding af, met de overweging dat de intrekking van het gebiedsverbod niet kan worden gezien als een erkenning van onrechtmatigheid van het oorspronkelijke besluit. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er kon geen hoger beroep tegen worden ingesteld.