ECLI:NL:RBDHA:2020:10948

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 november 2020
Publicatiedatum
30 oktober 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 3643
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking gebiedsverbod

Op 3 november 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, een inwoner van Leidschendam-Voorburg, een voorlopige voorziening had aangevraagd tegen een door de burgemeester opgelegd gebiedsverbod. Dit gebiedsverbod was op 13 mei 2020 opgelegd, maar werd op 19 juni 2020 door de burgemeester ingetrokken. Verzoeker had eerder een bezwaarschrift ingediend tegen het gebiedsverbod en vroeg nu om vergoeding van de proceskosten, omdat hij meende dat de burgemeester tegemoet was gekomen aan zijn verzoek door het verbod in te trekken.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen sprake was van 'tegemoetkomen' in de zin van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit artikel stelt dat een bestuursorgaan in de proceskosten kan worden veroordeeld als het geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt aan de indiener van het beroepschrift. De voorzieningenrechter stelde vast dat de intrekking van het gebiedsverbod niet betekende dat het oorspronkelijke besluit onrechtmatig was, maar dat het was ingetrokken vanwege veranderde feiten en omstandigheden. Dit betekent dat verzoeker geen recht had op vergoeding van de proceskosten.

De voorzieningenrechter wees het verzoek om proceskostenvergoeding af, met de overweging dat de intrekking van het gebiedsverbod niet kan worden gezien als een erkenning van onrechtmatigheid van het oorspronkelijke besluit. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er kon geen hoger beroep tegen worden ingesteld.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/3643

uitspraak van de voorzieningenrechter van 3 november 2020 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. D.M.P. van Eijsden),
en

de burgemeester van Leidschendam-Voorburg, verweerder.

Procesverloop

Op 22 mei 2020 heeft verzoeker zich digitaal tot de voorzieningenrechter gewend met een verzoek om een voorlopige voorziening ten aanzien van het besluit van verweerder van
13 mei 2020, waarbij aan verzoeker een gebiedsverbod opgelegd is.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 25 mei 2020 een bezwaarschrift bij verweerder ingediend.
Bij besluit van 19 juni 2020 heeft verweerder het aan verzoeker opgelegde gebiedsverbod ingetrokken.
Naar aanleiding van dit besluit heeft verzoeker het verzoek om een voorlopige voorziening bij brief van 22 juni 2020 ingetrokken. Tevens heeft verzoeker verzocht verweerder in de proceskosten te veroordelen.
Bij brief van 22 juni 2020 is verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op laatstgenoemd verzoek. Bij mail van 25 juni 2020 heeft verweerder de rechtbank bericht dat hij zal overgaan tot vergoeding van de proceskosten. Verweerder heeft vervolgens het griffierecht vergoed.
Bij mail van 14 augustus 2020 heeft de gemachtigde van verzoeker laten weten dat naast de vergoeding van het griffierecht ook een vergoeding van de eigen bijdrage gevraagd wordt.
Verweerder heeft bij mail van 25 augustus 2020 laten weten niet tot vergoeding van de eigen bijdrage te zullen overgaan zolang het bezwaarschrift niet wordt ingetrokken.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank het bestuursorgaan in de proceskosten veroordelen in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen.
2. Ingevolge artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb is artikel 8:75a van de Awb van overeenkomstige toepassing bij intrekking van een verzoek om een voorlopige voorziening.
3. Bij e-mail van 19 juni 2020 heeft verweerder de voorzieningenrechter bericht dat het aan verzoeker opgelegde gebiedsverbod bij besluit 19 juni 2020 ingetrokken is.
Desgevraagd heeft verzoeker laten weten het verzoek in te trekken, onder veroordeling van verweerder in de proceskosten.
4. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening heeft ingetrokken omdat het gebiedsverbod is ingetrokken.
Daarbij is de voorzieningenrechter echter van oordeel dat geen sprake is van tegemoetkomen.
Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) (zie onder meer ECLI:NL:RVS:2012:BX1816) volgt dat van tegemoetkomen in de zin van artikel 8:75a van de Awb alleen sprake is als het bestuursorgaan zijn standpunt zodanig heeft herzien dat daarmee eigenlijk wordt erkend dat het oorspronkelijke besluit onrechtmatig was. Volgens de Afdeling is bij intrekking van een besluit vanwege nieuwe feiten en omstandigheden of vanwege nadien verkregen informatie geen sprake van tegemoetkomen.
5. In het besluit van 19 juni 2020, waarbij het gebiedsverbod is ingetrokken, heeft verweerder aangegeven dat het in de gegeven omstandigheden disproportioneel is om het gebiedsverbod langer te laten voortbestaan. Met het besluit wordt geen beslissing genomen op het bezwaarschrift tegen de oplegging. Voorshands blijft verweerder van mening dat het gebiedsverbod terecht is opgelegd. Het zijn de feiten en omstandigheden van dit moment en het mondelinge advies van het lokale Veiligheidshuis die maken dat verweerder komt tot intrekking van het gebiedsverbod.
De voorzieningenrechter stelt vast dat het gebiedsverbod is ingetrokken door veranderde feiten en omstandigheden. Hiertoe is verweerder ingevolge artikel 172a, negende lid, van de Gemeentewet overigens ook verplicht. Van tegemoetkomen in de zin van artikel 8:75a van de Awb is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake. Het verzoek om vergoeding van proceskosten is daarom kennelijk ongegrond.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om proceskostenveroordeling af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.E. Bakels, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A. Badermann, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
3 november 2020.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.