ECLI:NL:RBDHA:2020:11151

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 oktober 2020
Publicatiedatum
5 november 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 8030
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering voorrangsverklaring woningzoekende op sociale gronden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een woningzoekende, en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiseres had op 20 maart 2019 een aanvraag ingediend voor een voorrangsverklaring als woningzoekende, omdat zij en haar gezin hun huidige woning moesten verlaten vanwege noodzakelijke renovaties. De aanvraag werd op 6 juni 2019 afgewezen door verweerder, die stelde dat een van de minderjarige kinderen van eiseres geen geldige verblijfstitel had. Eiseres ging in bezwaar, maar dit werd op 18 november 2019 ongegrond verklaard. Hierop heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 7 oktober 2020, die via Skype plaatsvond, heeft eiseres haar situatie toegelicht, waarbij zij aanvoerde dat inmiddels alle gezinsleden over een geldige verblijfstitel beschikten. Eiseres voerde ook aan dat de staat van de huurwoning zeer slecht was, met ernstige vochtschade en schimmel, en dat dit de gezondheid van haar gezin negatief beïnvloedde. De rechtbank oordeelde echter dat de aanvraag op het moment van indiening niet voldeed aan de voorwaarden van de Huisvestingsverordening Den Haag, omdat het jongste kind geen verblijfstitel had. De rechtbank concludeerde dat verweerder terecht de aanvraag had afgewezen en dat eiseres ook niet had aangetoond dat zij haar woonsituatie op een andere manier niet kon oplossen.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/8030

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 oktober 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.S. Nizamoeddin),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. A.C. Visser).

Procesverloop

Bij besluit van 6 juni 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een voorrangsverklaring als woningzoekende afgewezen.
Bij besluit van 18 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, via een Skype-verbinding, plaatsgevonden op
7 oktober 2020. Eiseres is, bijgestaan door haar gemachtigde, verschenen ter zitting. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens zijn verschenen [A] , de echtgenoot van eiseres, en een tolk, N. Arahil.

Overwegingen

1. Op 20 maart 2019 heeft eiseres een voorrangsverklaring als woningzoekende aangevraagd voor haar, haar man en hun drie minderjarige kinderen op sociale gronden. In de aanvraag stelt eiseres dat zij de woning dient te verlaten, omdat deze woning moet worden gerenoveerd. Het gevaarlijke balkon is aan vervanging toe en in de woning is asbest aangetroffen. Door de voorgenomen renovatie is de huur van de woning door de eigenaar opgezegd. Eiseres dient met haar gezin de woning voor
20 mei 2019 te verlaten.
2.1.
Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d en g, van de Huisvestingsverordening Den Haag 2015-2019 (de Verordening). Volgens verweerder blijkt uit de Basisregistratie Persoonsgegevens (BRP) dat de meeverhuizende minderjarige zoon, geboren op
11 oktober 2018, geen verblijfstitel heeft en kan eiseres de betreffende situatie op een andere wijze oplossen. Zij kan volgens verweerder namelijk een beroep doen op huurbescherming.
2.2.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar, overeenkomstig het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften van 13 november 2019 ongegrond verklaard.
3. Eiseres voert in beroep aan dat alle gezinsleden nu wel beschikken over een geldige verblijfstitel waardoor voldaan is aan het vereiste van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Verordening. Het jongste kind is namelijk op
3 december 2019 opgenomen in de BRP. Verder voert eiseres aan dat de huurwoning waarin eiseres en de andere gezinsleden verblijven in zeer slechte staat is, waarbij sprake is van ernstige vochtschade en schimmeloverlast. Dit blijkt volgens eiseres uit de overgelegde foto’s en wordt bevestigd door het feit dat na huisbezoek achterstallig woningonderhoud is geconstateerd. Eiseres stelt dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de woonsituatie van haar gezin. Eiseres voert voorts aan dat de medische situatie van haar, haar echtgenoot en haar kinderen is verslechterd door de schimmel en vochtoverlast in de woning en doet hierbij een beroep op artikel 29, tweede lid, aanhef en onder b, van de Verordening. Inmiddels heeft het gezin een week in een wisselwoning doorgebracht in verband met de geplande renovatie. Na deze week bleek echter dat de verhuurder zijn afspraken niet is nagekomen met de renovatie, nu de herstelwerkzaamheden ondeugdelijk zijn uitgevoerd.
4.1.
Op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Verordening verlenen burgemeester en wethouders een voorrangsverklaring aan woningzoekenden die de Nederlandse nationaliteit bezitten dan wel beschikken over een geldige verblijfstitel in Nederland.
4.2.
Op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder g, van de Verordening verlenen burgemeester en wethouders een voorrangsverklaring aan woningzoekenden die hun betreffende situatie niet op een andere wijze kunnen oplossen.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1.
De rechtbank overweegt dat aanvragers voor het verkrijgen van een voorrangsverklaring ten tijde van de aanvraag moeten voldoen aan een aantal voorwaarden, neergelegd in artikel 29, eerste lid, van de Verordening. Een van die voorwaarden is dat de woningzoekenden de Nederlandse nationaliteit bezitten of beschikken over een geldige verblijfstitel in Nederland.
5.2.
De rechtbank stelt vast dat uit de BRP is gebleken dat de minderjarige zoon van eiseres, Imran, ten tijde van de aanvraag geen verblijfstitel had. Als gevolg hiervan voldeed het gezin niet aan de voorwaarde onder artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Verordening. Verweerder was dan ook gehouden de aanvraag van eiseres om die reden al af te wijzen. Dat de zoon van eiseres inmiddels in het bezit is van een verblijfstitel leidt niet tot een ander oordeel, nu het alleen van belang is of tijdens de aanvraagdatum wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden.
5.3.
De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet heeft voldaan aan de voorwaarde genoemd in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder g, van de Verordening. Zoals verweerder terecht heeft gesteld, kan eiseres, zoals tijdens de hoorzitting in bezwaar ook besproken, een beroep doen op huurbescherming en haar problemen met de verhuurder van de woning via de civiele rechter oplossen. Ter zitting is gebleken dat eiseres inmiddels een beroep heeft gedaan op huurbescherming. Dit leidt echter niet tot een ander oordeel, omdat eiseres ten tijde van de aanvraag nog geen beroep had gedaan op huurbescherming, waardoor zij op dat moment haar betreffende woonsituatie op een andere manier had kunnen oplossen. Het feit dat eiseres destijds niet juridisch werd bijgestaan en hiervan niet op de hoogte was, zoals betoogd ter zitting, maakt het voorgaande niet anders.
5.4.
De rechtbank stelt tot slot vast dat eiseres in de aanvraag de noodzaak om binnen drie maanden te verhuizen niet heeft gebaseerd op medische gronden. Zij heeft een aanvraag op sociale gronden gedaan. Eiseres heeft in bezwaar pas voor het eerst, en vrij beperkt, op medische problemen gewezen en is hier in beroep uitgebreider op ingegaan. Gelet op het voorgaande bestond voor verweerder geen aanleiding een sociaal-medisch onderzoek te verrichten, naar de vraag of de woonsituatie door medische omstandigheden zodanig is verstoord dat levensgevaar voor één of meer leden van het huishouden dreigt dan wel dat één of meer leden van het huishouden zodanig geestelijk, emotioneel en/of lichamelijk belast is, dat volledige ontwrichting uit het geheel waar betrokkene deel van uitmaakt, optreedt en zelf niet in staat is dit op te lossen.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Dutrieux, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
16 oktober 2020
.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.